Hoofdstuk 3: Overtuigen en beschouwen
Overtuigen: de schrijver wil de lezer overtuigen van zijn/haar gelijk. De schrijver heeft een
standpunt (mening) en legt uit waarom hij/zij dit vindt
(argumenten). De tekst is
subjectief (mening staat centraal).
Beschouwen: de schrijver zorgt ervoor dat de lezer zelf een mening kan vormen. Dit doet hij/zij door over een onderwerp de voor- en nadelen te noemen (of argumenten voor en tegen te noemen). De schrijver is 'neutraal' en geeft zijn/haar eigen mening niet.