h1 + 2 begrippen en berekeningen

Wat is directe ruil?
A
Ruilen zonder geld
B
Ruilen met geld
1 / 15
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat is directe ruil?
A
Ruilen zonder geld
B
Ruilen met geld

Slide 1 - Quiz

Opdracht - gemiddelde berekenen
Joris heeft 5 maanden bijgehouden hoeveel geld hij verdient heeft bij de Jumbo. Dat was van januari tot en met mei €162, €155, €132, €219 en €113.

Bereken het gemiddelde, schrijf ook je berekening op.

Slide 2 - Open question

Wat is een voorbeeld van directe ruil?
A
Fruit ruilen tegen groente
B
Kleding verkopen op de markt
C
een auto kopen
D
Kleding verkopen op marktplaats

Slide 3 - Quiz

Wat is aflossen?
A
Geld terugbetalen dat je hebt geleend
B
Geld gebruiken van een ander
C
Het niet uitgeven van een deel van je inkomen
D
Een vergoeding van de bank voor jouw spaargeld

Slide 4 - Quiz

Wat is een eigen risico?
A
Een gebeurtenis waarvan je niet zeker weet of hij gaat plaatsvinden
B
Het deel van de schade dat je zelf moet betalen.
C
Het risico dat je neemt als je op vakantie gaat naar een onveilig land.
D
Met een eigen risico betaal je minder premie

Slide 5 - Quiz

Een polis is:
A
Een verzekeraar
B
De verzekerde
C
Een betaalrekening
D
Een verzekeringsovereenkomst

Slide 6 - Quiz

Je saldo is €1200,-. Er wordt €1800,- afgeschreven. Wat is je nieuwe saldo?

Slide 7 - Open question

Wat zijn de drie geldfuncties?
A
ruilmiddel, verkoopmiddel en spaarmiddel
B
verkoopmiddel, uitgeefmiddel en spaarmiddel
C
ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel
D
spaarmiddel, bewaarmiddel en betalingsmiddel

Slide 8 - Quiz

Bereken het nieuwe saldo.
Schrijf de berekening op.
Beginsaldo
€ 135
Af (kleding
€ 45,50
Bij (loon)
€ 200
Af (eten)
€ 55,50

Slide 9 - Open question

Je hebt chartaal geld en giraal geld. Wat is chartaal geld?
A
Geld in je zak
B
Geld op je rekening

Slide 10 - Quiz

Spaarrekening: € 1.500
1,2% rente
Hoeveel rente na 3 jaar?
Samengestelde rente
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65

Slide 11 - Quiz

Is dit een voorbeeld van directe of indirecte ruil
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 12 - Quiz

Op je spaarrekening staat 340 euro, je krijgt jaarlijks 2.1% rente. Welk bedrag krijg je rente na een jaar?

(percentage : 100% x spaarbedrag = rentebedrag per jaar)

Slide 13 - Open question

Hoeveel rente krijg ik. Ik heb € 500,- op de bank en krijg 1,3% rente.

Rentebedrag per jaar = spaarbedrag : 100 x rente %

Slide 14 - Open question

percentage:100xtotaal
35% van 560=

Slide 15 - Open question