1HV H3 Les 8 1c (di 8/2)_ ww être

Chapitre 3






Au collège!
Les 8 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Chapitre 3






Au collège!
Les 8 

Slide 1 - Slide

pour mercredi 09/02
- Réviser  : de kloktijden
- Apprendre : bron D p. 112  het rijtje van het ww être (zijn)
- Faire: ex 17abcd, ex 18 p. 113/114

Slide 2 - Slide

à la fin du cours...


je kan  het werkwoord être (zijn) vervoegen

Slide 3 - Slide

programme

  • Mondeling
  • Bron D : het ww être





mondeling toetsen woensdag

Slide 4 - Slide

Rol A

In welke klas zit je?
welke vakken heb je op dinsdag? 
Hoe laat is het? 

Rol B

Slide 5 - Slide

welk Frans onregelmatig werkwoord heb je tot nu toe geleerd?

Slide 6 - Open question

le verbe avoir = hebben
  • j'ai                                             ik heb
  • tu as                                         jij hebt
  • il, elle, on a                            hij/zij/men heeft
  • nous avons                           wij hebben
  • vous avez                              jullie hebben/ u heeft
  • ils/elles ont                           zij hebben

Slide 7 - Slide

Ken je goed de Franse persoonlijke voornaamwoorden? 

Slide 8 - Slide

Ken je de persoonlijke voornaamwoorden nog?
Sleep NL naar FA.
IK
JIJ
HIJ
ZIJ (1 persoon)
WIJ / MEN
WIJ
U / JULLIE
ZIJ (ml + mv)
ZIJ (vl + mv)
JE
TU
IL
ELLE
ON
NOUS
VOUS
ILS
ELLES

Slide 9 - Drag question

De persoonlijke voornaamwoorden

  • je  = ik
  • tu  = jij
  • il = hij  
  • elle = zij  
  • on = men  (wij in de spreektaal)

  • nous = wij
  • vous = u  of  jullie
  • ils = zij    / elles  = zij 

Slide 10 - Slide

être = zijn
Ken je al Franse voorbeelden of zinnen met het werkwoord zijn erin?
Schrijf ze op.

Slide 11 - Mind map

verbe être = zijn  (infinitief)
  • je suis                                    ik ben
  • tu es                                       jij bent
  • il/elle/on est                        hij/zij/men is
  • nous sommes                    wij zijn
  • vous êtes                              jullie zijn/u bent
  • ils/elles sont                        zij zijn (mvd)

Slide 12 - Slide

avoir = hebben

j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
être = zijn 

je suis
tu es
il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont

Slide 13 - Slide

Let op!
Het is / dit is / dat is = c'est  (c'est un chien!)
Het zijn / dit zijn / dat zijn = ce sont  (ce sont des chiens!) 

Slide 14 - Slide

Complétez correctement...
Je .... Madame Roy
A
es
B
est
C
suis
D
sommes

Slide 15 - Quiz

Tu ... formidable!
A
suis
B
est
C
sommes
D
es

Slide 16 - Quiz

Nous ... en Belgique.
A
sommes
B
êtes
C
es
D
sont

Slide 17 - Quiz

On ... fatigué.
A
es
B
est
C
suis
D
sommes

Slide 18 - Quiz

Isabelle ... belle.
A
sont
B
suis
C
es
D
est

Slide 19 - Quiz

Monsieur, ... formidable!
A
tu es
B
vous êtes
C
nous sommes
D
tu est

Slide 20 - Quiz

Les filles ... sympathiques.
A
sont
B
sommes
C
êtes
D
suis

Slide 21 - Quiz

Hoe zeg je:
hij is

Slide 22 - Open question

Hoe zeg je:
jullie zijn

Slide 23 - Open question

Hoe zeg je in het Frans:
dat is een hond

Slide 24 - Open question

Hoe zeg je in het Frans:
Dat zijn 4 vissen.
A
Ce sont quatre chats.
B
Ce sont trois poissons.
C
Ce sont trois chiens.
D
Ce sont quatre poissons.

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Video

Le vidéo du verbe
Kijk de video over het werkwoord être en maak de vragen die voorbij komen.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Hoe vond je deze lesson up les gaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

au travail!


Faire : ex 17abcd, ex 18 p. 113/114

Slide 30 - Slide