Quiz H16 Werk & Werkloosheid + H17 Monetaire zaken

I. De ECB kan op dit moment nauwelijks monetair beleid voeren om de economie te stimuleren.
II. Er dreigt inflatie. De ECB zou de rente moeten verhogen!
A
Beide stellingen zijn juist.
B
Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.
C
Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.
1 / 25
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

I. De ECB kan op dit moment nauwelijks monetair beleid voeren om de economie te stimuleren.
II. Er dreigt inflatie. De ECB zou de rente moeten verhogen!
A
Beide stellingen zijn juist.
B
Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.
C
Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.

Slide 1 - Quiz

This item has no instructions

In een hoogconjunctuur zal de inflatie stijgen, en om deze af te remmen kan de ECB de rente verhogen. Bij een hogere rente is het aantrekkelijker om te sparen, waardoor mensen ervoor kunnen gaan kiezen om hun geld niet uit te geven maar in plaats daarvan op de bank te zetten. Ook wordt het minder aantrekkelijk om te lenen: als je een hogere rente betaalt wordt lenen duurder. Mensen zullen zo minder snel geld gaan lenen en hun uitgaven zullen dalen. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Onder welk percentage moet de inflatie zijn volgens het monetaire beleid van de ECB?
A
5%
B
2%
C
3%
D
1%

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Seizoenswerkloosheid is?
A
Door andere seizoenen harder te werken krijg je nu vakantie.
B
Door personeelsoverschot moet iedereen een seizoen in de WW.
C
Het werk is gebonden aan een seizoen, daarbuiten is geen/weinig werk.
D
Bestaat niet.

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Welke bedrijven hebben te maken met seizoenswerkloosheid?
A
aardbeienkwekerij
B
Italiaans restaurant
C
kinderopvang
D
makelaar

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Van een land is het volgende gegeven: Wat bedraagt de participatiegraad?
A
67%
B
75%
C
50%.
D
60%

Slide 6 - Quiz

(6.000.000 / 8.000.000) x 100% = 75%

Vraag afkomstig uit LWEO Werk en Werkloosheid, 1e druk, vraag 1.14
De arbeidsmarkt is ......
A
de vraag naar arbeid
B
de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid
C
het aanbod van arbeid
D
een markt waar je naar toe kan

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat is juist?

De participatiegraad stijgt als...
A
de AOW-gerechtigde leeftijd wordt verlaagd naar 60 jaar.
B
fulltimers in deeltijd gaan werken.
C
de vergrijzing van de bevolking afneemt.
D
het aantal werklozen daalt.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

wat is verborgen werkloosheid
A
Werkloosheid waarbij je je verstopt
B
Werkloosheid waarbij je niet wilt werken
C
Werkloosheid waar je wel wilt werken maar het UWV dit niet weet
D
Werkloosheid waar je geen recht op WW uitkering hebt.

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de beroepsbevolking?
A
Groep personen tussen 15 en 75
B
Groep personen tussen 15 en 65
C
Alle werkende en niet werkende mensen
D
geen van bovenstaande antwoorden

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Hoort iemand die verborgen werkloos is tot de beroepsbevolking?
A
JA
B
NEE

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

In een land gaat de pensioensleeftijd omhoog. De bruto participatiegraad:
A
stijgt
B
daalt
C
Alle antwoorden zijn onjuist!

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

De participatiegraad bereken je door..
A
beroepsbevolking/ alle nederlanders x 100%
B
beroepsgeschikt/ beroepsbevolking x 100%
C
beroepsbevolking/ beroepsgeschikt x 100%
D
werkenden/ beroepsbevolking x 100%

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Conjuncturele werkloosheid kan het gevolg zijn van ...
A
Het bereiken van de bovengrens van de totale productiecapaciteit
B
Een sterke toename van de onverkochte voorraden bij de ondernemingen
C
Een sterke toename van de effectieve vraag
D
Reorganisaties bij verliesgevende bedrijven

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Conjuncturele werkloosheid
Werkloosheid als gevolg van het tekortschieten van de effectieve vraag bij een gegeven productiecapaciteit.  (blz 132)
- verminderd consumentenvertrouwen, afname producentenvertrouwen, bezuinigen overheid.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

conjuncturele werkloosheid ontstaat:
A
als consumenten meer vertrouwen hebben
B
als consumenten minder vertrouwen hebben
C
als bedrijven meer geld hebben
D
als bedrijven minder geld hebben

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

loonstarheid kan werkloosheid veroorzaken. Omdat..
A
de lonen niet kunnen stijgen als er veel aanbod is
B
de lonen niet kunnen dalen als er veel vraag is
C
de lonen niet kunnen dalen als er veel vraag is
D
de lonen niet kunnen dalen als er weinig vraag is

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Er is sprake van loonstarheid als lonen op korte termijn gelijk blijven, bijvoorbeeld door cao-afspraken

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Welk begrip past bij deze omschrijving?

''rentepercentage waartegen banken geld kunnen sparen bij de centrale bank''
A
Reporente
B
Refirente
C
Algemene prijs van tijd
D
Depositorente

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kan de ECB de liquiditeit van banken verminderen?
A
Staatsobligaties en vreemde valuta van banken kopen
B
Staatsobligaties en vreemde valuta aan banken verkopen
C
Banken kasgeld op een reserverekening laten storten
D
De refirente verhogen

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat houdt de liquiditeitsval in? (economie komt stil te liggen...)
A
De nominale rentestand kan niet verder worden verlaagd door de CB
B
Door hoge inflatie wordt de reele rentestand lager dan de nominale rente
C
In een recessie zullen consumenten toegenomen liquiditeiten eerder oppotten dan besteden
D
De reele rentestand wordt negatief

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Hoe werkt kwantitatieve verruiming?
A
De centrale bank versoepelt de voorwaarden voor kredietverlening aan banken
B
De centrale bank verlaagt de rentestand die ze in rekening brengt aan banken
C
De centrale bank verstrekt liquiditeiten aan banken
D
De centrale bank koopt effecten/obligaties aan met gecreëerd geld voor prijsstabilisatie.

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Ik denk H16 en H17 nu goed te beheersen.
Ja
Nee

Slide 23 - Poll

This item has no instructions

Klaar?
Samenvatten/doornemen begrippen!

Taalbegrip!!! 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Alvast een hele fijne vakantie!

Slide 25 - Slide

This item has no instructions