MHV1 herhaling periode 4

MHV1 herhaling periode 4
Het bijvoeglijk naamwoord
Het delend lidwoord
Prendre = nemen

1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

MHV1 herhaling periode 4
Het bijvoeglijk naamwoord
Het delend lidwoord
Prendre = nemen

Slide 1 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over personen of dingen.
Bij Frans heb je iets geleerd over de vorm en de plaats van het bijvoeglijk naamwoord.
De vorm
Znw mannelijk enkelvoud --> bijv. nw. + niks (un vélo vert)
Znw vrouwelijk enkelvoud --> bijv. nw. + E (une voiture verte)
Znw mannelijk meervoud --> bijv. nw. + S (des vélos verts)
Znw vrouwelijk meervoud --> bijv. nw. + ES (des voitures vertes)

Slide 2 - Slide

Een blauwe jurk
A
une robe bleu
B
une robe bleue
C
une robe bleus

Slide 3 - Quiz

een zwarte pet
A
une casquette noire
B
une casquette noirs
C
une casquette noir

Slide 4 - Quiz

Een witte trui
A
un pull blancs
B
un pull blance
C
un pull blanc

Slide 5 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord
De plaats
Hoofdregel: meestal staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.
Uitzonderingen: deze bijv. nw. komen voor het znw:
joli, grand, petit, bon, beau, nouveau, vieux.

Slide 6 - Slide

Een leuk meisje
A
une joli fille
B
une jolie fille
C
une fille joli
D
une fille jolie

Slide 7 - Quiz

een grote maat
A
une taille grande
B
une grande taille
C
une grand taille
D
une taille grand

Slide 8 - Quiz

Een mooie ketting
A
un beau collier
B
un collier beau
C
un collier belle
D
un belle collier

Slide 9 - Quiz

Het delend lidwoord
Je kent de Franse lidwoorden (le, la, l', les, un, une, des). Deze betekenen hetzelfde als de, het en een in het Nederlands. 
Soms staat er in het Frans wel een lidwoord, als er in het Nederlands geen lidwoord is. Dan gebruik je een delend lidwoord: du, de la, de l' en des. Welke je gebruikt hangt af van het znw dat er bij hoort. 

Slide 10 - Slide

Delend lidwoord
lidwoord
delend lidwoord
le
du
la
de la
l'
de l'
les
des

Slide 11 - Slide

Na een woord van hoeveelheid of een ontkenning  gebruik je de.
Un kilo de sucre (een kilo suiker)
Un verre de vin (een glas wijn)

Slide 12 - Slide

Wil je suiker in je koffie?

A
Tu veux le sucre dans ton café?
B
Tu veux de sucre dans ton café?
C
Tu veux du sucre dans ton café?

Slide 13 - Quiz

Vertaal:
Als hoofd gerecht neem ik vlees.
Comme plat principal, ..........

Slide 14 - Open question

Prendre
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
prends
prends
prend
prenons
prenez
prennent

Slide 15 - Drag question

Qu'est-ce que tu manges?
Vertel wat je meestal eet op een dag.
Pour le petit-déjeuner...
Pour le déjeuner...
Pour le diner...


Slide 16 - Slide