This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
LES 1
timer
10:00
Slide 1 - Slide
Terugblik
Fictie:
Je weet wanneer een verhaal chronologisch is en dat een flashback en een flashforward de chronologie kunnen doorbreken.
Je weet dat een terugverwijzing of vooruitverwijzing te kort zijn om een chronologie te kunnen doorbreken.
Spelling:
Je weet hoe je een bijvoeglijk naamwoord spelt
Je weet dat een samengestelde zinnen meerdere onderwerpen en gezegdes heeft
Slide 2 - Slide
Fictie
Je weet hoe een verhaal kan beginnen en eindigen
Je weet wat we bedoelen met een thema en kunt een thema koppelen aan je eigen boek.
Slide 3 - Slide
Thema
Een verhaal gaat altijd ergens over. Dat noem je het thema.
Het thema kun je soms samenvatten in één woord en soms in een korte zin. Bijvoorbeeld: oorlog, liefdesverdriet, angst voor rampen, hoever kun je gaan met plagen/pesten.
Het thema van een verhaal bepalen is niet makkelijk, je moet over het hele verhaal nadenken om erachter te komen wat het thema is.
Slide 4 - Slide
Is het thema hetzelfde als een genre?
Nee! Een genre is een soort verhaal (bijvoorbeeld een avonturenverhaal). Het thema van dit verhaal is eigenlijk het 'hoofdonderwerp' waar het hele verhaal om draait. Bijvoorbeeld: overleven in de wildernis of op zoek naar de Indianen.
Slide 5 - Slide
Het thema van een verhaal bepalen
Bedenk welke onderwerpen steeds terugkomen in het verhaal, (met welk probleem de hoofdpersoon te maken heeft).
Probeer in één zin samen te vatten waar het boek over gaat. De titel en de tekst op de achterkant van je boek geven vaak aanwijzingen voor het thema.
Opdracht: Bedenk een thema bij jouw eigen leesboek.
Slide 6 - Slide
Verhaalbegin
Een paar lessen geleden heb je geleerd dat een verhaal niet een vaste opbouw hoeft te hebben. Er zijn 3 manieren om een verhaal te beginnen:
inleidend begin: de schrijver geeft een beeld van de personages en de situatie waarin ze zitten.
midden in de gebeurtenissen: de schrijver valt met de deur in huis, er is geen inleiding en pas na een tijdje krijg je de aanwijzingen over de situatie.
einde van het verhaal: je begint bij het einde van het verhaal en leest vervolgens wat daaraan vooraf is gegaan.
Slide 7 - Slide
Verhaaleinde
Een verhaal kan op twee manieren eindigen, de tweede heeft vaak de voorkeur bij de lezer. De eerste wordt vaak gebruikt in series (denk maar aan een netflixserie).
Open einde (het verhaal eindigt met een aantal vragen dat niet is beantwoord)
Gesloten einde (het verhaal is afgerond, er zijn geen vraag meer bij de lezer).
Slide 8 - Slide
Klassikale opdracht
Kun jij een verhaal (boek of film) herinneren dat met een inleidend begin start?
Weet jij een verhaal dat een open einde heeft? Met welke vragen bleef je zitten?
Weet jij een verhaal dat een gesloten einde heeft? Hoe kwam het dat je geen vragen meer had?
Slide 9 - Slide
Fictie eindopdracht
Volgende week (wk 41) presenteren we onze eindopdracht. Heeft iemand hier nog vragen over?
Slide 10 - Slide
Spelling
Je leert hoe je het bijvoeglijk naamwoord spelt.
Je weet wanneer je een hoofdletter en kleine letter moet schrijven. Je kunt je antwoord uitleggen.
Slide 11 - Slide
Spelling bijvoeglijk naamwoord
Er zijn 3 soorten bijvoeglijke naamwoorden:
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
infinitief als bijvoeglijk naamwoord
In de volgende dia's worden bovenstaande bijvoeglijke naamwoorden uitgelegd met voorbeelden.
Slide 12 - Slide
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Dit bnw geeft aan waar iets van is gemaakt.
Regel:
Nieuwe stof: niet veranderen (plastic tas, polyester boot)
Oude stof: +-en toevoegen (metalen kast, houten trap, glazen deur)
Slide 13 - Slide
Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Slide 14 - Slide
Infinitief als bijvoeglijk nw
Wanneer het woordje 'te' voor het bijvoeglijk naamwoord staat, volgt de infinitief. Voorbeeld:
de tenemen beslissing.
het tekammen haar
de terepareren auto
Slide 15 - Slide
het (verbreden) voetpad
Slide 16 - Open question
de te (kiezen) kandidaat
Slide 17 - Open question
de (vergroten) foto
Slide 18 - Open question
De (verpesten) tekening
Slide 19 - Open question
het (kneden) deeg
Slide 20 - Open question
Opdrachten maken
blz. 79 en verder opdr 1, 2 (ik/hij/wij), 3, 4 en 5
blz. 82: aantekening hoofdletters en kleine letters overnemen in schrift
volgende week eindopdracht fictie af --> dus lezen in je leesboek!
Slide 22 - Slide
LES 2
timer
10:00
Slide 23 - Slide
Terugblik
Fictie:
Je hebt geleerd hoe een verhaal kan beginnen en eindigen. Je kunt voorbeelden bij deze situaties bedenken/herkennen.
Je hebt geleerd wat een thema is en kunt een thema bedenken bij jouw eigen verhaal.
Slide 24 - Slide
Fictie
Na de vorige les ken je alle begrippen die je in je eindopdracht moet toepassen.
Je krijgt deze les 30 min de tijd om aan je eindopdracht te werken.
timer
30:00
Slide 25 - Slide
Spelling
Je weet wanneer je een hoofdletter of kleine letter moet schrijven.
Je kunt het meervoud van zelfstandige naamwoorden vormen
Slide 26 - Slide
hoofdletter en kleine letter
Je krijgt 8 minuten om de regels op blz. 82 te bestuderen. Noteer lastige regels even in je schrift met enkele voorbeelden.
Je docent dicteert zo enkele woorden, hoeveel heb jij er goed?
timer
8:00
Slide 27 - Slide
Wat is het meervoud van brandweerman?
Slide 28 - Mind map
Het meervoud van 'museum' is museums.
A
goed
B
fout
Slide 29 - Quiz
Wat is het meervoud van rommel?
Slide 30 - Open question
Wat is het meervoud van 'gedaante'?
Slide 31 - Open question
Meervoud (regels)
Een overzicht van de regels staat in blok 3 spelling. Dit is echter niet een uitgebreid overzicht. Voor een volledig overzicht klik je op de link in de volgende dia of gaat naar: Drive --spelling --> blok 1 t/m 3 --> regels meervouden