Listening 2 - Grammar

English lesson,  8 november 2024


WELCOME EVERYONE!
1 / 43
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

English lesson,  8 november 2024


WELCOME EVERYONE!

Slide 1 - Slide

Today

* Attendance
* Ground rules
* Grammar
* Homework


Slide 2 - Slide

Attendance
Firstly, I will see who is here and who is not...

Give me a minute for that, please.

Slide 3 - Slide

1.  Je bent respectvol naar mij, jezelf en je klasgenoten 
2. Je bent stil als een ander aan het woord is.
3. Wij lachen niet om andermans vergissingen
4. Wij accepteren elkaar voor wie wij zijn, je bent mooi zoals je bent.
5. Durf vragen te stellen, maar vergeet niet je hand op te steken.
6. Je telefoon staat op stil en is in je tas,
zie ik hem is hij de rest van de les van mij.
 

Slide 4 - Slide

Enkelvoud - Meervoud 

Slide 5 - Slide

Hoe maak je meervouden in het Engels?
De algemene regel is:
Zet een -s achter het zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld:
One boy --> two boys
One apple --> three apples
One house --> four houses
Onthoud: nooit 's! 

Slide 6 - Slide

De uitzonderingen
Natuurlijk zijn er uitzonderingen op de algemene regel.
De uitzonderingen zijn: 
1. Eindigt het woord op medeklinker + Y --> meervoud wordt -ies
Voorbeeld: 
One hobby --> two hobbies
One story --> three stories

Slide 7 - Slide

De uitzonderingen
2. Eindigt het woord op -f(e) --> meervoud wordt -ves
Voorbeeld:
one knife - two knives
one wife - three wives
one life - four lives
one calf - ten calves

Slide 8 - Slide

De uitzonderingen
3. Eindigt woord op -s, -ss, -sh, -tch, -x --> meervoud wordt -es
Voorbeeld:
one bus --> two buses 
one business --> two businesses
one wish --> two wishes
one witch --> two witches
one box --> two boxes 

Slide 9 - Slide

De uitzonderingen
Volgende woorden hebben alleen een meervoudsvorm
(Ze zijn in het enkelvoud en meervoud hetzelfde)
glasses (bril), jeans, panties, tights, shorts, pyjamas,trousers , pants, leggings, sheep, deer, fish




Slide 10 - Slide

De uitzonderingen
Volgende woorden veranderen in spelling
Voorbeeld:
one man - two men
one woman - two women
one child - two children
one mouse - two mice



Slide 11 - Slide

Plurals
Noun
Rule
Singular
Plural
Most nouns
add -s
umbrella
umbrellas
ends in -s, -ch, -x, -z
add -es
watch
watches
ends in -y
y - i + add -es
dictionary
dictionaries
ends in -o
add -es
hero
heroes
In English, you don't use 's to make plurals:
Hobby's = Dutch               Hobbies = English

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Wat moet je doen om een woord in het meervoud te zetten in het Engels
A
Er een 's achter zetten
B
Er een -s achter zetten
C
Niks, alle woorden zijn meervoud
D
A, B en C zijn goed.

Slide 14 - Quiz

Wat is het meervoud van girl?
A
Girl's
B
Girl
C
Girls
D
A,B,C zijn goed

Slide 15 - Quiz

Wat is het meervoud van knife
A
Knifes
B
Knive
C
two pairs of knife
D
Knives

Slide 16 - Quiz

Wat is het meervoud van sheep
A
Sheep's
B
Sheeps
C
Sheep
D
A, B en C zijn goed

Slide 17 - Quiz

Wat is het meervoud van bus?
A
Buses
B
Busses
C
Bus
D
Bussen

Slide 18 - Quiz

Wat is het meervoud van man?
A
Mans
B
Man's
C
Man
D
Men

Slide 19 - Quiz

Wat is het meervoud van shorts
A
short
B
shorts
C
short's
D
shorten

Slide 20 - Quiz

Wat is het enkelvoud van women
A
woman
B
women
C
women's
D
womans

Slide 21 - Quiz

wat is het meervoud van 'child'
A
cilds
B
childs
C
children
D
childrens

Slide 22 - Quiz

wat is het meervoud van 'cliff'
A
cliffs
B
clives
C
cliffves

Slide 23 - Quiz

wat is het meervoud van 'scarf'
A
scarves
B
scarfes
C
scarfs

Slide 24 - Quiz

wat is het meervoud van 'party'
A
partys
B
panties
C
parties
D
pantys

Slide 25 - Quiz

Today 2nd hour

* Demonstrative pronouns
* Vocab
* Homework
* Portfolio

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Demonstrative pronouns

Slide 28 - Slide

die mensen= .........people
A
these
B
those
C
this
D
that

Slide 29 - Quiz

deze tafel = ......... table
A
these
B
those
C
this
D
that

Slide 30 - Quiz

dat huis = ........ house
A
these
B
those
C
this
D
that

Slide 31 - Quiz

(dichtbij) ____ dress
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 32 - Quiz


I want .... books over there.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 33 - Quiz


... colours look beautiful on you!
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 34 - Quiz

.... is your pen over there on the desk.
.... is my pen here
A
This, This
B
That, That
C
This, That
D
That, This

Slide 35 - Quiz

... balloons here are nicer than .....ones over there.
A
Those, these
B
These, those
C
This, that
D
That, this

Slide 36 - Quiz


I want .... books over there.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 37 - Quiz

Study box vocabulary

Slide 38 - Slide

Vocab practice
Overhemd
riem
panty
spijkerbroek
kopen
paraplu
jas(je)
bloes
in de uitverkoop
passen (bij)
duur
laars
uittrekken
sieraden
jurk
goedkoop
kleren
muts
tweedehands
trui
pak

Slide 39 - Slide

Vocab practice
Shirt
belt
tights
Pair of trousers
(to) buy
umbrella
jacket
scarf
(to be) on sale
(to) match
expensive
boot
to take off
jewellery
dress
cheap
clothes
hat
second-hand
jumper/ sweater
suit

Slide 40 - Slide

Homework

Finish exercises 4 t/m 10 in your workbook
on p. 56 t/m 59

Study studybox lesson 2 + 3  on p. 86 + 88

Slide 41 - Slide

Thank you for your participation and have a great day.

Slide 42 - Slide

The End
The End

Slide 43 - Slide