1.2 Kernbegrippen bij maatschappijleer

Wat is maatschappijleer?
Introductie
1 / 28
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Wat is maatschappijleer?
Introductie

Slide 1 - Slide

Planning
  • Leerdoelen
  • Terugblik
  • Uitleg 
  • Reflectie
  • Huiswerk

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 
Aan het eind van deze les kan je:

• uitleggen wat waarden en normen zijn en hiervan voorbeelden geven.
• de basiswaarden van de Nederlandse maatschappij benoemen.
• de begrippen belang, belangentegenstelling, macht, machtsmiddelen en sociale ongelijkheid uitleggen.


    Slide 3 - Slide

    Een voorbeeld van een groep uit je sociale omgeving is:
    A
    je ouders
    B
    de politie van je stad
    C
    je teamgenoten bij de voetbalclub
    D
    je broer en zus

    Slide 4 - Quiz

    Wat is een voorbeeld van een wetsregel?
    A
    Na toiletbezoek je handen wassen
    B
    Geen afval op straat gooien
    C
    Op de buitendeuren moeten goede sloten zitten
    D
    In restaurants geef je een fooi

    Slide 5 - Quiz

    Welke stelling is juist?

    1. Jouw sociale omgeving wordt gevormd door mensen die je kent en waarmee je dingen samen doet.

    2.Maatschappij is een ander woord voor sociale omgeving.
    A
    Alleen stelling 1 is juist
    B
    Alleen stelling 2 is juist
    C
    Beide stellingen zijn juist
    D
    Beide stellingen zijn onjuist

    Slide 6 - Quiz

    In dit hoofdstuk
    • Kernbegrippen.
    • Waarden en normen.
    • Belangen.
    • Macht.
    • Sociale ongelijkheid.

    Slide 7 - Slide

    Kernbegrippen
    Het vak maatschappijleer gebruikt kernbegrippen om de verschillen in de samenleving te begrijpen.

    Het zijn:
    • Waarden en normen.
    • Belangen.
    • Macht.
    • Sociale ongelijkheid.

    Slide 8 - Slide

    Waarden en normen
    Waarden zijn principes die je belangrijk vindt in het leven.
    Voorbeelden van waarden zijn: eerlijkheid en vriendschap.
    Uit waarden volgen altijd bepaalde normen.

    Normen zijn regels over hoe jij en anderen zich moeten gedragen.




    Slide 9 - Slide

    Waarden en normen
    Waarde
    Vriendschap
    Norm
    Een echte vriend laat je niet in de steek.
    Waarde
    Respect
    Norm
    Niet pesten




    Slide 10 - Slide

    Waarden en normen
    Sommige normen zijn opgenomen in wetten.
    Bijvoorbeeld: je mag je telefoon niet gebruiken
    tijdens het fietsen.


    Andere normen zijn ongeschreven regels.

    Bijvoorbeeld: je laat geen boer tijdens het eten.


    Slide 11 - Slide

    Slide 12 - Slide

    Basiswaarden
    In de Nederlandse samenleving staan drie basiswaarden centraal:

    Vrijheid
    Je mag je mening geven, je mag de opleiding volgen die je wilt.
    • Gelijkwaardigheid
    Alle inwoners van Nederland hebben dezelfde rechten.
    Solidariteit
    We houden rekening met elkaar en helpen elkaar als het nodig is.

    Slide 13 - Slide

    Belangen
    Een belang is het voordeel dat je ergens bij hebt.
    Jouw belang is bijvoorbeeld een lesrooster zonder tussenuren, want dan ben je eerder uit.
    Soms is er sprake van een belangentegenstelling: het belang van de één botst met het belang van de ander.
    De één wil bijvoorbeeld graag goedkoop vliegen, de ander wil vliegen juist duurder maken omdat het milieuvervuilend is.



    Slide 14 - Slide

    Macht
    Macht is de mogelijkheid om het gedrag van anderen te beïnvloeden.
    Je ouders hebben macht over jou: ze kunnen je verbieden om met vrienden op vakantie te gaan.
    Ook de overheid heeft macht: zij maakt wetten met regels waar jij je aan moet houden.









    Slide 15 - Slide

    Wie heeft macht?

    Slide 16 - Mind map

    Machtsmiddelen
    Om macht te kunnen uitoefenen, heb je machtsmiddelen nodig: middelen waarmee je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden.




    Slide 17 - Slide

    Belangrijkste machtsmiddelen

    • functie of beroep;
    • kennis en vaardigheden;
    • aanzien of status 
    • overtuigingskracht;
    • veel geld;
    • het aantal mensen dat gezamenlijk iets wil;
    • toegang tot de media;
    • toegang tot invloedrijke personen of politici;
    • het gebruik van geweld.



    Slide 18 - Slide

    Slide 19 - Video

    Welke machtsmiddelen hebben influencers?

    Slide 20 - Mind map

    Sociale ongelijkheid
    Sociale ongelijkheid betekent dat niet iedereen dezelfde kansen heeft in de samenleving.
    Denk bijvoorbeeld aan discriminatie op de arbeidsmarkt.
    Of aan de inkomensverschillen tussen een bankdirecteur en een schoonmaker.

    Slide 21 - Slide

    Wat zijn waarden en normen?
    A
    Waarden zijn overtuigingen over wat belangrijk is.
    B
    Normen zijn overtuigingen over wat belangrijk is.
    C
    Normen zijn regels over hoe je je hoort te gedragen.
    D
    Waarden zijn regels over gedrag.

    Slide 22 - Quiz

    Wat is een voorbeeld van een waarde?
    A
    Hardlopen
    B
    Koffie drinken
    C
    Eerlijkheid
    D
    Naar muziek luisteren

    Slide 23 - Quiz

    Welke van de volgende is een voorbeeld van een norm?
    A
    Een film kijken.
    B
    Niet voordringen in de rij.
    C
    Een boek lezen.
    D
    Een dieet volgen.

    Slide 24 - Quiz

    Hoe wordt solidariteit in Nederland getoond?
    A
    We houden rekening met elkaar en helpen elkaar als het nodig is.
    B
    Alleen familieleden worden geholpen.
    C
    Iedereen zorgt alleen voor zichzelf.
    D
    Solidariteit is niet belangrijk.

    Slide 25 - Quiz

    Wat houdt gelijkwaardigheid in binnen de Nederlandse samenleving?
    A
    Sommige mensen hebben meer rechten.
    B
    Alleen volwassenen hebben rechten.
    C
    Alle inwoners van Nederland hebben dezelfde rechten.
    D
    Iedereen verdient hetzelfde salaris.

    Slide 26 - Quiz

    Wat is een van de basiswaarden die centraal staan in de Nederlandse samenleving?
    A
    Veiligheid
    B
    Broederschap
    C
    Gelijkheid
    D
    Vrijheid

    Slide 27 - Quiz

    Huiswerk 

    Je hebt de opdrachten van 1.2 gemaakt in je werkboek 


    Slide 28 - Slide