Taalverzorging leestekens (TNA)

Taalverzorging leestekens 
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Taalverzorging leestekens 

Slide 1 - Slide

Doel van deze les

  • Aan het einde van dit hoofdstuk kun je hoofdletters, punten, dubbele punt, aanhalingstekens, komma's en vraagtekens gebruiken.

Slide 2 - Slide

Welke leestekens zijn er en wanneer gebruik je ze?

Slide 3 - Open question

Leestekens
  • Zorgen voor duidelijkheid en leesbaarheid
  • Niet gebruiken --> spelfout!

Slide 4 - Slide

Hoofdletters
  • Aan het begin van de zin
  • Bij namen: Stijn van Dam, Marco's tas, Utrecht, Kruidvat, Adidas, Pasen
  • Bij woorden die gemaakt zijn van aardrijskundige namen: Afrikaans, Noord-Brabantse

  • Pas op! Je gebruikt geen hoofdletter bij namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken

Slide 5 - Slide

Punt
  • Einde van de zin

Slide 6 - Slide

Vraagteken
  • Einde van een vraagzin

Slide 7 - Slide

Uitroepteken
  • Einde van een zin met nadruk
    Houd daar mee op!

Slide 8 - Slide

Komma
  • Tussen twee persoonsvormen.
    Als je de grens over gaat, moet je een paspoort meenemen.
  • Voor een voegwoord (behalve voor het woord en).
    Zoals: omdat, terwijl, maar, want, nadat
    Jens gaat naar Zweden, omdat hij het land mooi vindt.
  • Tussen twee delen van een opsomming.
    De Benelux bestaat ui België, Nederland en Luxemburg.

Slide 9 - Slide

Citaat
  • Dubbele punt en aanhalingsteksen
    voor een citaat
  • Citaat = letterlijk overnemen wat iemand zegt 
    of schrijft

Slide 10 - Slide

Citeren
  • Zet voor het citaat een dubbele punt.
  • Begin het citaat met een hoofdletter en eindig met een punt, vraagteken of uitroepteken.
  • Zet het citaat tussen aanhalingstekens. Bijvoorbeeld:

    Jelte vroeg: ‘Kunt u mij meer informatie geven?’ 
    Tijdens de gymles gilde Sharon: ‘Dat durf ik niet!’

  • Het citaat is dus letterlijk wat iemand zegt of schrijft.
    De rest is geen citaat!

Slide 11 - Slide

Aan het werk!
  • Wie?      Zelfstandig of met zacht overleg
  • Wat?     H6 spelling opdracht 1 t/m 5
  • Waar?      In het lokaal
  • Wanneer?     In de les tot 5 minuten voor het einde
  • Hoe?      Zachtjes overleggen of in stilte

Slide 12 - Slide