This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
een tekst voorspellen doormiddel van het kijken naar de illustraties, titel en tussenkopjes.
herkennen hoe een tekst gestructureerd is, aan de hand van signaalwoorden die een chronologisch tekstverband beschrijven.
de betekenis van onbekende woorden interpreteren door middel van het zinsverband of de context van de tekst door te kijken naar de vorige/volgende zin.
Aan het einde van de les, kun je........
Lesdoelen
Slide 2 - Slide
Wat is een goede strategie om een tekst te lezen en te begrijpen?
Slide 3 - Mind map
Verschillende leesstrategieën
1. Voorspellen van de tekst
2. Structuren zoeken
3. Moeilijke woorden uit de context raden
Slide 4 - Slide
Wat hoort er bij elkaar?
Verbindt het voorbeeld met de juiste strategie
1. Voorspellen van de tekst
2. Structuren zoeken
3. Moeilijke woorden uit de context raden
De vorige/volgende zin lezen om achter de betekenis te komen
Signaalwoorden herkennen en kijken hoe de zinnnen in verbinding staan (tegenstelling, voorbeeld etc.)
KIjken naar het plaatje, de titel en eventuele tussenkopjes
Slide 5 - Drag question
Wat doe je niet bij het voorspellen van een tekst
A
Kijken naar de plaatjes
B
De inleiding lezen
C
Kijken naar de titel
D
Tussenkopjes lezen
Slide 6 - Quiz
Voor het raden van een woord kijk je naar de hele alinea
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quiz
Die Arbeit war anstrengend. Wir haben von 8 Uhr bis 19 Uhr gearbeitet. Wat denk je dat 'anstrengend' betekent? Probeer het uit de context te raden.
Slide 8 - Open question
De opbouw van de tekst
Slide 9 - Slide
De opbouw van de tekst
titel
inleiding
alinea
bron
plaatje
Slide 10 - Drag question
korte tekst
lange tekst
scantekst
gatentekst
Slide 11 - Drag question
Signaalwoorden
-Signaalwoorden geven verband tussen zinnen en alinea's aan
-Signaalwoorden hebben altijd een functie
Slide 12 - Slide
also
damit
darum
auch
dagegen
sogar
ook
zelfs
zodat
daarom
dus
daarentegen
Slide 13 - Drag question
Welke functie hebben de signaalwoorden?
Opsomming
Reden - oorzaak
Conclusie
weil
und
also
auch
darum
Slide 14 - Drag question
Welke functie heeft weil in de zin? Du sollst still sein, weil ich lernen muss.
A
Conclusie
B
Tegenstelling
C
Reden
D
Voorbeeld
Slide 15 - Quiz
Welk woord past op de puntjes? Hast du heute Zeit ........ sehen wir uns morgen?
A
oder
B
weil
C
obwohl
D
darum
Slide 16 - Quiz
Wat betekent het woord aber in deze zin?
Ich möchte auf die Party, aber meine Eltern lassen mich nicht.
A
daarom
B
ook
C
waarom
D
maar
Slide 17 - Quiz
Ich möchte auf die Party, aber meine Eltern lassen mich nicht.