Werkwoordspelling PV TT Klas 1kb

Welkom klas 1 KB
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Welkom klas 1 KB

Slide 1 - Slide

Beginopdracht
1. Vind de persoonsvorm met behulp van de tijdsproef.
2. Schrijf de persoonsvorm op je wisbordje.

A. Door de najaarsstorm waaiden de pannen van het dak.
B. Hij sloeg de spijker op de kop.
C. Ik ga naar de markt, omdat ik appels wil kopen.
D. Na de voorstelling bleven we nog even hangen.

Slide 2 - Slide

Lesplanning:
  • Beginopdracht maken
  • Beginopdracht bespreken
  • Lesdoel
  • Bespreken planner
  • Uitleg
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 3 - Slide

Uitleg stappen spellingregels
  • Stap 1 - de tijd
  • Stap 2 - de persoonsvorm
  • Stap 3 - de stam
  • Stap 4 - het onderwerp

Slide 4 - Slide

Ik ga vandaag boodschappen doen.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 5 - Quiz

Morgen gaan we pannenkoeken eten.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 6 - Quiz

Gisteren hebben we gezwommen.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 7 - Quiz

Stap 2
We vinden de persoonsvorm door:
A
Vraagzin maken
B
Zin van tijd veranderen
C
Zin in meervoud of enkelvoud zetten

Slide 8 - Quiz

Stap 3
De stam van het werkwoord fietsen is:
A
fietst
B
fietsen
C
fiets
D
gefietst

Slide 9 - Quiz

Stap 3
De stam van het werkwoord zwemmen is:
A
zwemm
B
zwem
C
zwemt
D
zwemmen

Slide 10 - Quiz

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Video

En nu goed spellen!
Onderwerp                             fietsen            worden
Ik...                       stam             fiets                 word           ...je/jij
Jij/hij/zij/het   stam+t         fietst                wordt
Wij/Jullie/Zij   stam+en      fietsen            worden

Slide 13 - Slide

Voorbeelden samen
Ik (lopen) naar de bakker.

Hij (fietsen) op de lange straat.

Morgen (hebben) we een barbecue.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Joris (hebben) kaartjes gemaakt
A
hebben
B
hebt
C
heb
D
heeft

Slide 16 - Quiz

Hij (verdienen) heel veel geld.
A
verdien
B
verdiend
C
verdient
D
verdiendt

Slide 17 - Quiz

Hij (beweren) allerlei dingen over mij.
A
beweert
B
beweerd
C
beweer
D
beweren

Slide 18 - Quiz

Zelf aan de slag!
Opdracht        alle opdrachten maken
Waarom          om pv tt goed te kunnen spellen
Hoe                   volgens voorbeelden net
Hulp nodig?  Hand omhoog!
Waar                 In de klas, niet op het leerplein.
Tijd                     5 minuten
Daarna              Bespreken we klassikaal

Slide 19 - Slide

1. De kip (broeden) op haar eieren.
A
broed
B
broedt
C
broeden

Slide 20 - Quiz

2. Hij (verhuizen) volgende week van Maastricht naar Amsterdam.
A
verhuizen
B
verhuist
C
verhuisd
D
verhuisdt

Slide 21 - Quiz

3. Hoe vaak (opwinden) je dat horloge eigenlijk op?
A
opwind
B
opwindt
C
wind
D
windt

Slide 22 - Quiz

4. (worden) nou niet ongeduldig, jouw tijd komt heus wel
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 23 - Quiz

5. (overtuigen) zijn verklaring je of denk je dat hij liegt?
A
overtuig
B
overtuigt
C
overtuigd
D
overtuigen

Slide 24 - Quiz

6. Volgens mij (besteden) die wielrenners wel vijf uur per week aan conditietraining.
A
besteed
B
besteedt
C
besteden
D
besteet

Slide 25 - Quiz

7. Als je even wacht, (snijden) ik een bos dahlia’s voor je af.
A
snijd
B
snijden
C
snijdt
D
snijt

Slide 26 - Quiz

8. (melden) je trainer uiterlijk morgen of je meedoet.
A
meld
B
meldt
C
melt
D
melden

Slide 27 - Quiz

9. Deze vereniging (verspreiden) voorlichtingsmateriaal in het noorden van het land.
A
verspreiden
B
verspreid
C
verspreidt
D
verspreit

Slide 28 - Quiz

10. Waarom (onthouden) je chef z’n afspraken niet?
A
onthoud
B
onthouden
C
onthout
D
onthoudt

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Even wachten tot iedereen klaar is.

Slide 31 - Slide