Fictie en non-fictie

Fictie en non-fictie
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Fictie en non-fictie

Slide 1 - Slide

Deze les 

- Lesdoel
- Startopdracht
- Uitleg: Fictie en non-fictie
- Oefenen
- Uitleg: Hoofdpersonen en bijfiguren

Slide 2 - Slide

Lezen
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze les kun je benoemen of een boek fictie of non-fictie is.
en
Aan het einde van de les kun je benoemen wie de hoofdpersoon en bijfiguren in een tekst zijn.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Is dit echt? waarom wel/niet?

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Video

Theorie (fictie en non-fictie) 
Fictie = alles wat verzonnen is.
Fictie die 'net echt' is, noemen we realistisch.
Fictie die niet waar kan zijn, noemen we niet-realistisch
Voorbeelden: leesboeken, strips, toneelstukken



Non-fictie = alles wat niet verzonnen is. 
Voorbeelden: schoolboeken, nieuwsberichten, enz.

Slide 8 - Slide


A
fictie
B
non fictie

Slide 9 - Quiz


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 10 - Quiz


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 11 - Quiz

fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non fictie

Slide 12 - Quiz

Vormen van fictie zijn:
timer
0:10
A
Strips, gedichten, korte verhalen, series, films, musicals
B
Kookboeken, reisgidsen, informatiefolders
C
Krant, tijdschriften, poster

Slide 13 - Quiz

voorbeelden van non-fictie zijn:

timer
0:10
A
schoolboeken / krantenartikelen
B
De musical 'Cats'
C
sprookjes / stripverhalen
D
boeken van Carry Slee

Slide 14 - Quiz

Wat is dit?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Link

Fictie of non-fictie?
1. Is het verhaal fictie of non-fictie? Leg je antwoord uit.

2. Maakt het een boek voor jou interessanter als je weet dat een verhaal waargebeurd is?
3. Kun je een stuk uit het verhaal noemen dat het meest lijkt op het echte leven?
4. Kun je een stuk noemen dat nooit gebeurd kan zijn? 


timer
3:00
timer
5:00

Slide 17 - Slide

Hoofdpersoon en bijfiguren

Slide 18 - Slide

Hoofdpersoon
Over de hoofdpersoon kom je te weten:
- wat hij of zij denkt en voelt;
- wat zijn of haar karaktereigenschappen zijn (bijvoorbeeld verlegen, zelfverzekerd, nieuwsgierig of egoïstisch)

Hoofdpersonen leer je goed kennen in een boek, daarom kun je je inleven in het karakter.

Slide 19 - Slide

Bijfiguren
Bijfiguren vervullen een rol ten opzichte van de hoofdpersoon (helper of tegenstander).

Ze worden eenvoudig beschreven (vaak maar één eigenschap)
Je komt van de bijfiguren soms het uiterlijk te weten. 

Slide 20 - Slide

Bijfiguren


1. Wie is de ik-persoon in dit boek?
2. Wie is de hoofdpersoon, denk je? Leg je antwoord uit.
3. Welke verhaalfiguur boeide je het meest?
4. Was er iemand over wie niets werd gezegd, maar die toch belangrijk is?
5. Maak een lijst van de personages uit het boek en noteer de relaties die tussen hen bestaan. 

Slide 21 - Slide

Huiswerk
Zoek op internet drie verhalen op (mag ook een filmpje zijn):
- Een verhaal die duidelijk fictie is en waarom dat zo is. 
- Een verhaal die duidelijk non-fictie is en waarom dat zo is.
- Een verhaal die zowel fictie als non-fictie zou kunnen zijn en waarom het allebei zou kunnen.
- Schrijf bij alle verhalen op wat de hoofdpersoon is en hoe je dat weet.
* Huiswerk is voor maandag, morgen is een leesles.

Slide 22 - Slide