HV2 chapitre 1
1 / 12
Lesson duration is: 5 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Hoe noemen we de “passé composé” in het Nederlands?
Slide 2 - Open question
Ik weet hoe ik de passé composé maak van een regelmatig werkwoord op -er.
ja
nee
Slide 3 - Poll
En dan kun je vertellen dat je een film gekeken hebt. Noteer dit in het Frans.
Slide 4 - Open question
Wat zijn de (werkwoord)delen om de passé composé te maken? Benoem ze in het Nederlands
Slide 5 - Open question
Ik weet hoe ik de passé composé maak van de onregelmatige werkwoorden 'faire' en 'être'.
ja
nee
Slide 6 - Poll
En kan zeggen waar ik in de vakantie ben geweest. Noteer een correcte Franse zin.
Slide 7 - Open question
Als voorzetsel voor een mannelijk land gebruik ik
A
en
B
à
C
aux
D
au
Slide 8 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van een Franse zin?
A
gezegde-onderwerp-bepaling van plaats/tijd
B
onderwerp-gezegde-bepaling van plaats/tijd
C
bepaling van plaats/tijd-gezegde-onderwerp
Slide 9 - Quiz
Ik kan het juiste bezittelijke voornaamwoord gebruiken voor een zelfstandig naamwoord
(mon, son, ma, sa, mes, ses, notre, nos, leur, leurs)
(mon, son, ma, sa, mes, ses, notre, nos, leur, leurs)
ja
nee
Slide 10 - Poll
'Mijn ouders houden van kamperen.'
zeg je zo in het Frans:
....... aiment faire du camping.
zeg je zo in het Frans:
....... aiment faire du camping.
Slide 11 - Open question
En tenslotte kan ik zeggen hoe mijn vakantie was (mening geven). Dat doe je zo:
