You can write down a few simplistic sentences about yourself and others.
You can participate in a simple chat session.
Slide 2 - Slide
To be
Slide 3 - Slide
To be
zijn (in het Nederlands)
Ik ben
Jij bent
Hij / Zij / Het is
Wij / Jullie / Zij zijn
Dit is een onregelmatige werkwoord
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
werkwoord 'zijn'
verb 'to be'
'To be'
positive
(positief)
Ik
ben
Jij
bent
zij
is
Hij
is
Het
is
Wij
zijn
Jullie
zijn
Zij
zijn
I
am
I'm
You
are
You're
She
is
She's
He
is
He's
It
is
It's
We
are
We're
You
are
You're
They
are
They're
Slide 6 - Slide
Personal pronouns:
I
You
He
She
It
We
You
They
Woorden:
geweldig
verdwaald
stil
verlegen
bezorgd
alleen
Opdracht:
Gebruik een personal pronoun, de juiste vorm van 'to be' en een woord uit de rechter rij om zes verschillende, kloppende zinnen te maken in het Engels.
+ vorm van 'to be' +
Slide 7 - Slide
werkwoord 'zijn'
verb 'to be'
'To be'
question
(vragend)
Ben
ik?
Ben
jij?
Is
zij?
Is
hij?
Is
het?
Zijn
wij?
Zijn
jullie?
Zijn
zij?
Am
I
Are
you?
Is
she?
Is
he?
Is
it?
Are
we?
Are
you?
Are
they?
Slide 8 - Slide
werkwoord 'zijn'
verb 'to be'
'To be'
negative
(negatief)
I
am not
I'm not
You
are not
You're not
She
is not
She's not
He
is not
He's not
It
is not
It's not
We
are not
We're not
You
are not
You're not
They
are not
They're not
Ik
ben niet
Jij
bent niet
zij
is niet
Hij
is niet
Het
is niet
Wij
zijn niet
Jullie
zijn niet
Zij
zijn niet
Slide 9 - Slide
Opdracht
Kies vier zinnen die je eerder hebt gemaakt.
Maak twee vraagzinnen
Maak twee ontkennende (negatieve) zinnen
Slide 10 - Slide
Exercise: Gebruik de juiste vorm van 'to be' om de zinnen compleet te maken en vervang de vetgedrukte woorden met de juiste 'personal pronoun'. Schrijf de hele zin op.
______ Thomasin the kitchen?
The apple ______ in the fridge.
_______ Daisy and I lucky?
I _______ Polish.
All the shops _____ closed.
The boy _____ twelve years old. He is thirteen years old..
_____ Jenny and Scott siblings?
My mother______ thirsty.
The woman _____ dumb. She is very intelligent.
Slide 11 - Slide
Practice
Ishe in the kitchen?
It is in the fridge.
Arewe lucky?
I amPolish.
They areclosed.
Heis not / isn't twelve years old. He is thirteen years old.
Arethey siblings?
She isthirsty.
Sheis not / isn't dumb. She is very intelligent.
Slide 12 - Slide
Summary
Het werkwoord 'to be' = 'zijn' in het Nederlands. Het is een onregelmatige werkwoord.
De drie verschillende vormen in de tegenwooordige tijd van het werkwoord 'to be' zijn:
am, is & are
positieve zin met het werkwoord 'to be': I am happy / I'm happy
Negatieve zin met het werkwoord 'to be': She is not happy / She isn't happy
Vraagzin met het werkwoord 'to be': Are you happy?
Slide 13 - Slide
Get to work
Do exercises 13, 14, 15a, 16, 17 & 18
ex. 15a: also look at what their hobbies might be
ex. 17: translate the words into Dutch
Slide 14 - Slide
14
Slide 15 - Slide
16
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Homework
Study vocabulary 1.2 on p. 167
Proefwerk unit 1: vrijdag 4 oktober
p. 165 - 170 (all grammar, vocabulary and phrases)