VWO 1 - Unit 1 - Lesson 1.2 - To be

UNIT 1 - FRIENDS
Lesson 2: writing

1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

UNIT 1 - FRIENDS
Lesson 2: writing

Slide 1 - Slide

Learning goals
  • You can fill out a simple form.
  • You can write down a few simplistic sentences about yourself and others.
  • You can participate in a simple chat session.

Slide 2 - Slide

To be 

Slide 3 - Slide

To be
  • zijn (in het Nederlands)
  1. Ik ben 
  2. Jij bent 
  3. Hij / Zij / Het is 
  4. Wij / Jullie / Zij zijn

  • Dit is een onregelmatige werkwoord

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
positive
(positief)
Ik
ben
Jij
bent
zij
is
Hij 
is
Het
is
Wij
zijn
Jullie
zijn
Zij
zijn
I
am
I'm
You
are
You're
She
is
She's
He
is
He's
It
is
It's
We
are
We're
You
are
You're
They
are
They're

Slide 6 - Slide

Personal pronouns:
I
You
He
She
It
We
You
They
Woorden:
geweldig
verdwaald
stil
verlegen
bezorgd
alleen
Opdracht: 
Gebruik een personal pronoun, de juiste vorm van 'to be' en een woord uit de rechter rij om zes verschillende, kloppende zinnen te maken in het Engels.
+ vorm van 'to be' +

Slide 7 - Slide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
question
(vragend)
Ben
ik?
Ben
jij?
Is
zij?
Is
hij?
Is
het?
Zijn
wij?
Zijn
jullie?
Zijn
zij?
Am
I
Are
you?
Is
she?
Is
he?
Is
it?
Are
we?
Are
you?
Are
they?

Slide 8 - Slide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
negative
(negatief)
I
am not
I'm not
You
are not
You're not
She
is not
She's not
He
is not
He's not
It
is not
It's not
We
are not
We're not
You
are not
You're not
They
are not
They're not
Ik
ben niet
Jij
bent niet
zij
is niet
Hij 
is niet
Het
is niet
Wij
zijn niet
Jullie
zijn niet
Zij
zijn niet

Slide 9 - Slide

Opdracht
Kies vier zinnen die je eerder hebt gemaakt. 
  1. Maak twee vraagzinnen
  2. Maak twee ontkennende (negatieve) zinnen
   

Slide 10 - Slide

Exercise: Gebruik de juiste vorm van 'to be' om de zinnen compleet te maken en vervang de vetgedrukte woorden met de juiste 'personal pronoun'. Schrijf de hele zin op.
  1.   ______ Thomas in the kitchen?
  2. The apple ______ in the fridge.
  3.  _______ Daisy and I lucky?
  4. I _______ Polish.
  5. All the shops _____ closed.
  6. The boy _____ twelve years old. He is thirteen years old..
  7. _____ Jenny and Scott siblings?
  8. My mother______ thirsty.
  9. The woman _____ dumb. She is very intelligent.

Slide 11 - Slide

Practice
  1. Is he in the kitchen?
  2. It is in the fridge.
  3. Are we lucky?
  4. I am Polish.
  5. They are closed.
  6. He is not / isn't twelve years old. He is thirteen years old.
  7. Are they siblings?
  8. She is thirsty.
  9. She is not / isn't dumb. She is very intelligent.

Slide 12 - Slide

Summary
Het werkwoord 'to be' = 'zijn' in het Nederlands.  Het is een onregelmatige werkwoord.

De drie verschillende vormen in de tegenwooordige tijd van het werkwoord 'to be' zijn: 
am, is & are

positieve zin met het werkwoord 'to be': I am happy / I'm happy
Negatieve zin met het werkwoord 'to be': She is not happy / She isn't happy
Vraagzin met het werkwoord 'to be': Are you happy?

Slide 13 - Slide

Get to work 
Do exercises 13, 14, 15a, 16, 17 & 18
  • ex. 15a: also look at what their hobbies might be
  • ex. 17: translate the words into Dutch

Slide 14 - Slide

14

Slide 15 - Slide

16

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Homework
  • Study vocabulary 1.2 on p. 167

Proefwerk unit 1: vrijdag 4 oktober
  • p. 165 - 170 (all grammar, vocabulary and phrases) 

Slide 19 - Slide