Voornaamwoorden

Voornaamwoorden
1 / 15
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Voornaamwoorden

Slide 1 - Slide

Voornaamwoorden

Slide 2 - Mind map

Persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.

Ik ga naar jou.
Jij gaat naar hem.
Hij gaat naar haar.
Wij gaan naar jullie.

Slide 3 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan.

Dit is mijn kamer
Het is jouw huis
Geef de mijne eens terug!
Onze moeder gaat mee

Slide 4 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord.

deze / die jongen
deze / die avond
dit / dat meisje
dit / dat huis

Slide 5 - Slide

Geef een voorbeeld zin met een aanwijzend voornaamwoord

Slide 6 - Open question

Het is jouw slaapkamer.

Jouw =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
geen van allen

Slide 7 - Quiz

Wij spelen samen op het schoolplein met onze bal.
Onze =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
geen van allen

Slide 8 - Quiz

Dat kastje is bijna kapot.

Dat =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
geen van allen

Slide 9 - Quiz

Dat vind ik niet leuk!

Ik =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
geen van allen

Slide 10 - Quiz

Wij fietsen samen naar haar huis.

Wij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
geen van allen

Slide 11 - Quiz

Deze kinderen kunnen goed werken met hun groepje.
hun =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
geen van allen

Slide 12 - Quiz

Ik vind dat jouw sjaal je leuk staat.

je =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
geen van allen

Slide 13 - Quiz

Persoonlijk 
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Aanwijzend
voornaamwoord
hem
die
jij
hij
haar
dat
wij
deze
jouw

Slide 14 - Drag question

Bedenk nu een zin met een persoonlijk, een bezittelijk en een aanwijzend voornaamwoord

Slide 15 - Open question