Taalverzorging formuleren OW- PV enkv/mv

Enkelvoud/meervoud PV - OW
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Enkelvoud/meervoud PV - OW

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les...
... kun je bepalen of je onderwerp & persoonsvorm in meervoud of enkelvoud moet schrijven.

Kijk je graag mee in het boek? 
Pak blz. 76/77  - H3 Taalverzorging - formuleren

Slide 2 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm & onderwerp in samengestelde ( > 1 PV) zinnen?​

​  1. andere tijd ( pv verandert altijd)​:         Ik zit - Ik zat
Ik verander en ik blijf positief. - Ik veranderde en ik bleef positief.
Stel de vraag: WIE of WAT + PV = onderwerp    
Wie verandert? = Ik

 2. Maak van enkelvoud (ik zing ) → meervoud (wij zingen) of
Maak van meervoud (wij lopen) → enkelvoud (ik liep)
(pv en onderwerp veranderen meestal samen)​       
            














Slide 3 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm & onderwerp in enkelvoudige ( 1 PV)  zinnen?​

​  1. andere tijd ( pv verandert altijd)​:         Ik zit - Ik zat
Ik verander - Ik veranderde
Stel de vraag: WIE of WAT + PV = onderwerp    
Wie verandert? = Ik

 2. In de meeste enkelvoudige zinnen, staan persoonsvorm en onderwerp naast elkaar.
Vóór de persoonsvorm staat maar één zinsdeel.
Meestal: het onderwerp
            














Slide 4 - Slide

Wat is het onderwerp in deze zin?
Alle jonge vogels op de waslijn zongen de hele ochtend.
(Wie/wat + pv)
A
Alle jonge vogels
B
Alle jonge vogels op de waslijn

Slide 5 - Quiz

Het onderwerp lijkt meervoud, maar is enkelvoud.

De kudde schapen liep op de dijk.
De brandweer  bluste de brand. Iedereen stond te kijken.
1. Het (zelfstandige) (naam) woord vooraan in het onderwerp bepaalt of het enk/mv is.            

2. Kun je het lidwoord een of het cijfer 1 ervoor zetten?
Dan is het onderwerp enkelvoud dus de PV ook.
Een groep, stapel, stel...













Slide 6 - Slide

Het onderwerp lijkt meervoud, maar is enkelvoud.

         
2. Kun je het lidwoord een of het cijfer 1 ervoor zetten?
Dan is het onderwerp enkelvoud dus de PV ook.

Bovenstaande is niet altijd mogelijk dus:
3. Zet er dan een persoonsvorm achter.
Het vee graast/grazen
o.a. :      het vee - iedereen 











Slide 7 - Slide

Enkelvoud of meervoud?

A
De brandweerlui is...
B
De brandweerlui zijn...

Slide 8 - Quiz

Enkelvoud of meervoud?

A
De stapels zand liggen.
B
De stapels zand ligt.

Slide 9 - Quiz

Enkelvoud of meervoud?

A
De voetbalclub is...
B
De voetbalclub zijn...

Slide 10 - Quiz


Een setje handschoenen...
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 11 - Quiz


financiën
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 12 - Quiz


het bestuur
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 13 - Quiz


het vee
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 14 - Quiz


jouw hersens
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 15 - Quiz

Enkelvoud of meervoud?

A
De mazelen is...
B
De mazelen zijn...

Slide 16 - Quiz

Mijn schrift met aantekeningen
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 17 - Quiz

Samengestelde zinnen bevatten vaak een voegwoord.
- Nevenschikkend voegwoord: koppelt twee hoofdzinnen aan elkaar (en, maar, want, dus, of)

- Onderschikkend voegwoord: koppelt een hoofd- en bijzin aan elkaar (bijv. nadat, hoewel, als, mits, dan, toen)

Slide 18 - Slide

Nevenschikking

Een nevenschikkend voegwoord verbindt twee hoofdzinnen met elkaar.

Hoofdzinnen: kun je los van elkaar opschrijven

NVW: en, maar, want, dus, of (uit je hoofd leren!)


De jongen heeft een fiets gekocht, want hij moet nu elke dag naar school fietsen.

Eerste deel: De jongen heeft een fiets gekocht

Tweede deel: want hij moet nu elke dag naar school fietsen



Slide 19 - Slide

Onderschikking
Een onderschikkend voegwoord verbindt een hoofdzin met een bijzin. Bijzinnen kun je niet los opschrijven.
OVW: of, dat, omdat, doordat, toen, terwijl, als, etc. (zijn er heel veel..)

De mentor wil Anja spreken, omdat hij haar een belangrijke boodschap moet vertellen.
Eerste deel: De mentor wil Anja spreken
Tweede deel: omdat hij haar een belangrijke boodschap moet vertellen

Slide 20 - Slide

Zijn de voegwoorden nevenschikkend of onderschikkend? Gebruik eventueel blz. 66 in je boek.
Nevenschikkende voegwoorden
Onderschikkende voegwoorden
en
terwijl
maar
doordat
dus
als
toen
want
daarom
omdat

Slide 21 - Drag question

Vandaag neem ik de bus, want het regent.
A
nevenschikking
B
onderschikking

Slide 22 - Quiz

Zodra ze aan de overkant zijn aangekomen, gaat ieder weer zijn eigen weg.
A
nevenschikking
B
onderschikking

Slide 23 - Quiz

Ga je met de fiets of neem je de bus?
A
nevenschikking
B
onderschikking

Slide 24 - Quiz

Wil je me laten weten of je alles begrepen hebt?
A
nevenschikking
B
onderschikking

Slide 25 - Quiz

Hij zegt dat hij vertrekt.
A
nevenschikking
B
onderschikking

Slide 26 - Quiz

Huiswerk voor volgende les
  • Maak opdr. 9 en 10 (Blok 3)

Klaar?
- Extra uitlegfilmpjes bekijken (zie volgende slides)
- Herhaling / verdieping Blok 1 t/m 3

Slide 27 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les...
... kun je uitleggen wat het verschil is tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen;

Slide 28 - Slide