5.4 Meer genen in het spel

5.4 Meer genen in het spel
1 / 38
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

5.4 Meer genen in het spel

Slide 1 - Slide

Vandaag
- Uitleg 5.4
- Zelf aan de slag met: 
          Nakijken/bespreken oefenopdrachten 
          Vervolg oefenopdrachten
          Maken nieuwe opgaven (bij 5.4) 

Slide 2 - Slide

Doel en begrippen 5.4 
- Je leidt de kans op een bepaald genotype en fenotype af bij de nakomelingen uit dihybride kruisingen.
- Je leidt de kans op een bepaald genotype en fenotype af bij de nakomelingen bij gekoppelde overerving.

Dihybride kruising, onafhankelijke overerving, gekoppelde overerving, polygene overerving, klassieke veredeling, genetische modificatie, transgene organismen, gentherapie

Slide 3 - Slide

Herhaling: 
Bij een monohybride kruising kijken we naar de overerving van 1 enkel gen.
- 'Gewoon' = autosomale overerving
- X-chromosomale overerving
- Intermediair fenotype (autosomaal)
- Multipele allelen met codominantie (autosomaal)
- Letale allelen (autosomaal)

Slide 4 - Slide

Dihybride kruising
Letten op 2 eigenschappen/ genen tegelijk.

Let op: er kunnen méér verschillende combinaties van allelen ontstaan bij het aanmaken van de geslachtscellen.

Slide 5 - Slide

Twee soorten dihybride overerving

Slide 6 - Slide

Johann Mendel
' vader van de genetica '
1822 - 1884
zoon van akkerbouwer uit Silezie (nu: Tsjechie) goed in rekenen/wiskunde, nauwgezette man
'boekhouder' van bisschop van Brunn (Brno)

mocht jarenlang kruisingsexperimenten doen met erwten in tuin op binnenplaats klooster
publiceerde in 1866 bevindingen:
'Wetten van Mendel' 


Slide 7 - Slide

Kruising van de P generatie
Grote plant met groene erwten

AABB
Kleine plant met gele erwten

aabb
Fenotype


Genotype
P generatie

Slide 8 - Slide

Kruising van de P generatie
Grote plant met groene erwten

AABB


100% AB
Kleine plant met gele erwten

aabb


100% ab
Fenotype


Genotype


Geslachtscellen
generatie

Slide 9 - Slide

Resulteert in de F1 generatie
AB
ab
AaBb
F1 generatie

100% AaBb


Grote planten met groene erwten

Slide 10 - Slide

Kruising van de F1 generatie
Grote plant met groene erwten

AaBb


AB, Ab, aB en ab

Grote plant met groene erwten

AaBb


AB, Ab, aB en ab

Fenotype


Genotype


Geslachtscellen
F1 generatie

Slide 11 - Slide

Resulteert in de F2 generatie
AB
Ab
aB
ab
AB
AABB
AABb
AaBB
AaBb
Ab
AABb
AAbb
AaBb
Aabb
aB
AaBB
AaBb
aaBB
aaBb
ab
AaBb
Aabb
aaBb
aabb
F2 generatie



9/16 is groot met groene erwten
3/16 is klein met groene erwten
3/16 is groot met gele erwten
1/16 is klein met gele erwten

Slide 12 - Slide

Onthouden!
Een verhouding 9:3:3:1 van een combinatie van twee eigenschappen in de nakomelingen wijst altijd op een kruising van 2 voor beide eigenschappen heterozygote ouders.


Slide 13 - Slide

Oefenen dihybride kruising (1)
Bij mensen is het allel voor zwart haar (A) dominant over het allel voor blond haar (a). Het allel
voor krullend haar is (B) dominant over dat voor sluik haar (b). De genen zijn niet gekoppeld.  

Een vrouw met zwart krullend haar is heterozygoot voor beide eigenschappen. Ze verwacht  een kind van een man met blond, sluik haar. Ze hoopt dat het kind dezelfde haarkleur en haarvorm heeft als zij. Zij wil weten hoe groot de kans hierop is.

Slide 14 - Slide

Oefenen dihybride kruising (1)
a) Wat zijn de genotypes van de ouders?
b) Welk genotype moet het kind hebben als het dezelfde haarkleur en haarvorm als de
moeder heeft? 
c) Van welke ouder moet het kind allel A krijgen? Hoe groot is de kans hierop?
d) En van welke ouder allel B? Hoe groot is deze kans?
e) Hoe groot is dan de kans dat het kind dezelfde haarkleur en haarvorm heeft als
moeder?

Slide 15 - Slide

Oefenen dihybride kruising (1)
a) ♂ (vader) genotype aabb 
     ♀ (moeder) genotype AaBb
b) AABB of AaBB of AaBb of AaBB
c) Allel A van moeder, kans 50%
d) Allen B van moeder, kans 50%
e) 50% x 50% = 25%

Slide 16 - Slide

Oefenen dihybride kruising (2)
Bij erwtenplanten is het allel voor ronde zaden (R) dominant over het allel voor hoekige zaden (r). Het allel voor gele zaadlobben (G) is dominant over het allel voor groene zaadlobben (g). De genenparen liggen in verschillende chromosomenparen.
 Men kruist een erwtenplant uit een rond zaad met gele zaadlobben, die voor beide eigenschappen heterozygoot is, met een erwtenplant uit een hoekig zaad met groene zaadlobben.
Welke verhouding van fenotypen verwacht je in de F1?

Slide 17 - Slide

Uitwerking

Slide 18 - Slide

Bij de mens is het allel voor het vermogen om PTC te proeven (P) dominant over dat voor het niet proeven van deze stof (p).
Het allel voor bruine ogen (B) is dominant over dat voor blauwe ogen (b).

Een vrouw, die heterozygoot is voor het gen oogkleur en heterozygoot is voor het gen “PTC proeven”, vormt eicellen die men als volgt kan aanduiden:

A
PP,Pp,Bb,bb.
B
Pp,Bb,Pb,pB
C
PB,Pb,pB,pb
D
PP,Pb,pB,bb

Slide 19 - Quiz

Bij een bepaalde planten wordt de bloemkleur bepaald wordt door twee onafhankelijke genen A en a en B en b. Als er in één of beide genen 1 of meer dominante allelen voorkomen, is de bloemkleur rood. Enkel dubbel homozygoot recessieve hebben witte bloemen. Bij een kruising tussen een plant met rode en een met witte bloemen ontstaat een F1 die ook bestaat uit planten met rode en witte bloemen en wel in de verhouding rood wit = 1 : 1.
Welk genotype hebben de ouders?
A
AABb X aaBB
B
Aabb X aaBb
C
AaBb X aabb
D
Aabb X aabb

Slide 20 - Quiz

Van een dihybride kruising van twee cavia's ZZKK x zzkk
(Z = zwart, is dominant over wit, K = ruwharig, is dominant over gladharig), waarvan de F1 dieren onderling worden doorgekruist, is het gedeelte van de F2 dat zwart-ruwharig is:
A
1/16
B
3/16
C
9/16
D
12/16

Slide 21 - Quiz

Bij de mens berust het vermogen om de bittere smaak van de stof PTC te proeven op een dominant allel T (niet proeven t).
Bruinogig B domineert over blauwogig b.
Welk deel van de kinderen, waarvan beide ouders het genotype TtBb hebben, zal naar verwachting niet-proever zijn en bruinogig? (De eigenschappen zijn niet geslachtsgebonden en erven onafhankelijk van elkaar over.)
A
1/4
B
3/16
C
1/16
D
3/8

Slide 22 - Quiz

Opdrachten
- Maken 5.4 opdr. (38), 39 en 40 (nectar digitaal)

Huiswerk controle:
Welke opdrachten nog lastig? 

Klaar?
Maken extra oefenopdrachten: monohybride en dihybride kruisingen (vanaf opdr. 18) --> via Classroom
timer
15:00

Slide 23 - Slide

Gekoppelde overerving
Letten op 2 eigenschappen/ genen tegelijk.
Waarbij de genen op 
hetzelfde chromosoom liggen.

Hierbij kan crossing over zorgen 
voor andere genotypen en fenotypen 
dan verwacht.

Slide 24 - Slide

Kruising van de P generatie
Groene erwten en dunne wortels

AABB
Gele erwten en dikke wortels

aabb
Fenotype


Genotype
P(arent) generatie
W
W

Slide 25 - Slide

Kruising van de P generatie
Groene erwten en dunne wortels

AABB


100% 
Gele erwten en dikke wortels

aabb


100% 
Fenotype


Genotype


Geslachtscellen
P(arent) generatie
W
W

Slide 26 - Slide

Resulteert in de F1 generatie
AB
ab
AaBb
F1 generatie

100% 


Grote planten met dunne wortels

Slide 27 - Slide

Kruising van de F1 generatie
Groene erwten en dunne wortels




Groene erwten en dunne wortels



Fenotype


Genotype


Geslachtscellen
F1 generatie
W
W

Slide 28 - Slide

Resulteert in de F2 generatie
AB
ab
AB
AABB
AaBb
ab
AaBb
aabb
F2 generatie

3/4 heeft groene erwten en dunne wortels
1/4 heeft gele erwten en dikke wortels

W
W

Slide 29 - Slide

Gekoppelde overerving
Gekoppelde overerving zorgt er voor dat allelen die geen functionele relatie hebben (bijvoorbeeld oogkleur en hoog cholesterol gehalte) toch samen overerven.

NB. Door crossing kunnen er toch andere genotypen en fenotypen voorkomen dan verwacht.

Slide 30 - Slide

Crossing over
Groene erwten en dunne wortels




Groene erwten en dunne wortels



Fenotype


Genotype


Geslachtscellen
F1 generatie
W
W
x

Slide 31 - Slide

Oefenen gekoppelde overerving
(opdracht 8 uit de methode)
Een kleurenblinde jongen heeft hemofilie, een ziekte waarbij het bloed moeilijk stolt. Het allel voor deze ziekte is recessief. De biologische vader blijkt het allel niet te hebben. Er is ook geen mutatie opgetreden.
a) Geef een genetische verklaring voor het feit dat de jongen hemofilie heeft.
b) Als deze jongen zelf kinderen krijgt bij een kleurenziende vrouw zonder hemofilie (voor beide eigenschappen heterozygoot), hoe groot is de kans dat zijn kinderen kleurenblind zijn of hemofilie hebben?
c) Hebben zijn kleinkinderen nog kans op deze aandoeningen? Licht je antwoord toe.


Slide 32 - Slide

Oefenen gekoppelde overerving
a) De eigenschap hemofilie ligt ook op het X-chromosoom en zijn moeder is draagster

b) Bij zoons en dochters 50% kans op hemofilie en kleurenblindheid samen

c) Hebben zijn kleinkinderen nog kans op deze aandoeningen? Licht je antwoord toe.

Ja, alle dochters kunnen het X chromosoom met hemofilie en kleurenblindheid doorgeven. 50% van de zoons kan het X chromosoom met kleurenblindheid en hemofilie doorgeven. Hiervoor is in beide gevallen een partner nodig die ook een X chromosoom heeft met dezelfde recessieve allelen.


Slide 33 - Slide

Bij een plant wordt de bloemkleur bepaald door de allelen A en a. Het allel A zorgt voor rode bloemen en het allel a voor witte bloemen. Planten met beide allelen hebben roze bloemen.
De grootte van plant wordt bepaald door de allelen B en b. Het dominante allel B zorgt voor grote planten en het allel b voor kleine planten. De allelen A en b zijn volledig gekoppeld.

Men kruist twee grote planten met roze bloemen. Bij de nakomelingen komen grote en kleine planten voor. Deze planten hebben nog geen bloemen. Welke kleur of kleuren bloemen kun je verwachten bij grote planten? En bij kleine planten?

A
Bij grote planten alleen roze en bij kleine planten alleen rood en wit
B
Bij grote planten alleen roze en wit en bij kleine planten alleen rood.
C
Bij grote en kleine planten alleen roze.
D
Bij zowel grote als kleine planten rood, wit en roze.

Slide 34 - Quiz

Men kruist een homozygoot zwart - ruw harig konijn met een wit - gladharig konijn. Het allel voor zwart haar is dominant over dat voor wit haar. Het allel voor ruw haar is dominant over dat voor glad haar.
Bij kruising van individuen uit de F1 ontstaat een F2 waarin ongeveer 75% van de nakomelingen zwart - ruwharig is. Welke bewering over het genotype van de ouders is hiermee in overeenstemming?

A
De allelen voor wit en glad haar zijn gelegen op eenzelfde chromosoom
B
De allelen voor wit en ruw haar zijn gelegen op eenzelfde chromosoom
C
De allelen voor zwart en ruw haar zijn gelegen op twee verschillende chromosomen
D
De allelen voor wit en glad haar zijn gelegen op twee verschillende chromosomen

Slide 35 - Quiz

Bij konijnen komen vier allelen ( E, F, G en H) voor die de haarkleur beïnvloeden. De allelen E en F zijn gekoppeld. De allelen G en H zijn ook gekoppeld. De allelen E en G zijn niet gekoppeld.

Een konijn is heterozygoot voor alle vier de genen. Hoeveel verschillende gameten kan hij maken als er geen crossing-over is?

A
2
B
4
C
8
D
16

Slide 36 - Quiz

Polygene overerving
Er zijn meerdere genen betrokken bij uiteindelijk één zichtbare eigenschap.
Bijvoorbeeld huidkleur, oogkleur, lichaamslengte, bepaalde ziekten.

Elk gen codeert voor een eiwit, de combinatie van deze eiwitten zorgt voor de uiteindelijke eigenschap.

Slide 37 - Slide

Nu en huiswerk
-Lees paragraaf 5.4
-Maak 5.4 opdr. 42 t/m 53 (nectar online)

Klaar? 
Extra oefenopdrachten op Classroom maken. 

Slide 38 - Slide