Meta Profesional LJ1 P3 - 34 t/m 42

Meta Profesional 
Leerjaar 1 P3
1 / 32
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Meta Profesional 
Leerjaar 1 P3

Slide 1 - Slide


A
el coffee
B
la café
C
el café
D
el cefá

Slide 2 - Quiz


A
el huevo
B
la verdura
C
la leche
D
el zumo

Slide 3 - Quiz


A
la pasta
B
la patata
C
el pan
D
el pano

Slide 4 - Quiz

Het ontbijt
A
el mañanero
B
el desayuno
C
la cena
D
La desayuna

Slide 5 - Quiz

Weet jij de betekenis van deze Spaanse regelmatige werkwoorden? 
Zet de juiste bij elkaar.
comer
bailar
hablar
vivir
cantar
ir
jugar
trabajar
escribir
viajar
beber
poder
schrijven
gaan
dansen
drinken
praten
leven, wonen
werken
eten
kunnen
reizen
zingen
spelen

Slide 6 - Drag question

Verschillen tussen SER en ESTAR

SER -> permanente eigenschappen
ESTAR -> tijdelijke staat + zich bevinden

Slide 7 - Slide

Zet de juiste vorm bij de persoonsvorm van 'ser'
yo
él
nosotros
vosotros
ellos
eres
somos
soy
son
es
sois

Slide 8 - Drag question

Zet de juiste vorm bij de persoonsvorm van 'estar'
yo
él
nosotros
vosotros
ellos
estás
estamos
estoy
estan
está
estais

Slide 9 - Drag question

Kies tussen ser en estar:
Maria _____ en mi casa.
A
es
B
está
C
ser
D
eres

Slide 10 - Quiz

Kies tussen ser en estar:
Pedro ........ mi hermano
A
está
B
es

Slide 11 - Quiz

Welk werkwoord gebruik je om te zeggen dat je iets leuk of lekker vindt?

Slide 12 - Open question

Wat is juist?
zie pag. 40
A
Me gusta viajar
B
Me gustan las patatas
C
Me gusta el café
D
Me gusta mi novio

Slide 13 - Quiz

Welke zin is NIET juist?
A
Me gusta las fiestas
B
No me gusta hablar por teléfono
C
Me gustan mis compañeros
D
Me gusta el vino

Slide 14 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Me gusta las fiestas
B
Me gusta trabajar
C
Me gustan el mar
D
Me gusta las patatas

Slide 15 - Quiz

Hoe zeg je?
Ik houd van bier

Slide 16 - Open question

Het bijvoeglijk naamwoord hoort bij een
A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijwoord

Slide 17 - Quiz

Uiterlijk beschrijven (pag. 40)
Wat is het tegenovergestelde van 'delgado' ?
A
gordo
B
feo
C
vago
D
antipático

Slide 18 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van 'moreno'
A
vago
B
rubio
C
guapo
D
joven

Slide 19 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van 'joven'
A
vago
B
optimista
C
mayor
D
alegre

Slide 20 - Quiz

Schrijf op (in hele zin):
Ik ben jarig op 12 december (eigen datum!)

Slide 21 - Open question

Schrijf op (in hele zin):
Hoe je heet, waar je woont en hoe oud je bent

Slide 22 - Open question

Noem zoveel mogelijk etenswaren/gerechten in het Spaans

Slide 23 - Mind map

Noem zoveel mogelijk drankjes in het Spaans

Slide 24 - Mind map

El desayuno
La comida
La cena
14.00 - 16.00
08.00-10.00
20.00 - 23.00

Slide 25 - Drag question

El verbo 'poder' = kunnen/mogen
(zie pag. 43)

Slide 26 - Slide

Yo ........ beber alcohol
A
poder
B
puede
C
puedo
D
podo

Slide 27 - Quiz

Nosotros ................ jugar a futból
A
poder
B
puedo
C
podemos
D
pueden

Slide 28 - Quiz

Él no ............ trabajar
A
poder
B
puedo
C
puede
D
podemos

Slide 29 - Quiz

Juan .......... viajar a España
A
poder
B
puede
C
podemos
D
podo

Slide 30 - Quiz

Noem de 12 maanden van het jaar

Slide 31 - Mind map

Ik ben klaar voor de toets
ja
een beetje
nee
welke taal was dit allemaal?

Slide 32 - Poll