• Je kunt beschrijven waar natuurwetenschappen over gaan.
• Je kunt met voorbeelden het verschil tussen natuurkunde en scheikunde uitleggen.
• Je kunt uitleggen hoe je veilig kunt waarnemen bij een onderzoek.
• Je kunt practicummaterialen benoemen.
• Je kunt de veiligheidsregels en veiligheidsmiddelen noemen.