les 21 - dik, dikker, het dikst.ivb

Grammatica 



les 21
dik, dikker, het dikst
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica 



les 21
dik, dikker, het dikst

Slide 1 - Slide

Nog even herhalen

Slide 2 - Slide

Grammatica
Het boek is dik. 
Wat een dik boek. 
Het dikke boek.

De fiets is mooi. 
Wat een mooie fiets. 
De mooie fiets.

Slide 3 - Slide

Huiswerk nakijken
je kijkt het huiswerk van je buurman / buurvrouw na 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wat gaan we vandaag leren?

Ik leer de trappen van vergelijking. 

stellende trap - vergrotende trap - overtreffende trap 

Slide 6 - Slide

Uitleg






         deze man is dik     die man is dikker     die man is het dikst

Slide 7 - Slide

Uitleg
je schrijft woorden in de vergrotende trap met -er
je schrijft woorden in de overtreffende trap met -st

mooi - mooier - mooist
klein - kleiner - kleinst
hoog - hoger - hoogst
jong - jonger - jongst

Slide 8 - Slide

Uitleg
Let op de spelling

groot - groter - het grootst (dus niet: grooter!)
lief - liever - het liefst (dus niet: liefer!)
vies - viezer - het viest (dus niet: vieser!) 

Slide 9 - Slide

Uitleg
bij een vergelijking gebruik je vaak het woordje dan.

Ik ben ouder dan mijn zusje. 
jij bent langer dan jouw vriend. 
Deze auto is duurder dan die auto. 


Slide 10 - Slide

Als......of dan?
Je gebruikt het woord 'als' , als het hetzelfde is.
Ik ben even groot als jij.
Karim is net zo lief als Mohamed.

Slide 11 - Slide

Uitleg
eindigt het woord op -r ? dan gebruik je -der

duur - duurder - het duurst
zuur - zuurder - het zuurst
ver - verder - het verst

Slide 12 - Slide

Hoe zit het in deze klas?

Slide 13 - Slide

Onregelmatige vergelijkingen
onregelmatig zijn:

goed - beter - best
graag - liever - het liefst
veel - meer - het meest
weinig- minder - het minst

Slide 14 - Slide

Hamilton is goed, maar Verstappen vind ik .......
A
goeder
B
beter
C
goeier
D
better

Slide 15 - Quiz

Ik eet graag chocolade,
maar ik eet ....... fruit
A
grager
B
graager
C
liefer
D
liever

Slide 16 - Quiz

Maar ik eet ........ patat!
A
het liefst
B
liefst
C
het graagst
D
het best

Slide 17 - Quiz

Ik vind tennis ........ ....... voetbal
A
mooier als
B
leuker als
C
leuker dan
D
groter als

Slide 18 - Quiz

Jouw handen zijn ........ van mij
A
grooter dan
B
minder dan
C
groter dan
D
groter als

Slide 19 - Quiz

In de benen! Als we tijd hebben.....

Maak groepen van 4 personen en ga in een kring staan.
1 persoon zegt: ik ben mooi
2e persoon zegt: ik ben mooier
3e persoon zegt: ik ben het mooist

Bedenk zelf voorbeelden (groot, klein, leuk, slim). Het hoeft niet echt waar te zijn!

Slide 20 - Slide

Maak de oefeningen 64 en 65
Huiswerk als je het niet af hebt. 

Slide 21 - Slide