Leefbare stad

Leefbare stad
1 / 25
next
Slide 1: Slide
ProjectMBOStudiejaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Leefbare stad

Slide 1 - Slide

Wat zijn mogelijke valkuilen bij fieldresearch?
A
Het vermijden van onbekende terreinen.
B
Het gebruik van geavanceerde technologische apparatuur.
C
Het onderschatten van de benodigde tijd.
D
Het te veel vertrouwen op intuïtie.

Slide 2 - Quiz

Wat is gewoontegedrag?
A
Een gedrag dat aangeleerd moet worden.
B
Een gedrag dat alleen bij volwassenen voorkomt.
C
Een gedrag dat zelden voorkomt.
D
Een gedrag dat automatisch en regelmatig voorkomt.

Slide 3 - Quiz

Welke vraag heeft als doel om iets uit te leggen?
A
Een meningsvraag
B
Een verklarende vraag
C
Een analyserende vraag
D
Een beschrijvende vraag

Slide 4 - Quiz

Aan welke voorwaarde moet een conclusie voldoen?
A
begrijpelijk, informatief en kort zijn
B
Maakt een koppeling tussen de nadelen en aanbevelingen
C
Informatief en enkele nadelen benoemen
D
Begrijpelijk zijn en nieuwe informatie bevatten

Slide 5 - Quiz

Wat is een belangrijk aspect van fieldresearch?
A
Het raadplegen van deskundigen via telefoon.
B
Het interpreteren van statistische gegevens.
C
Het vastleggen van nauwkeurige observaties.
D
Het uitvoeren van snelle experimenten.

Slide 6 - Quiz

Wat is een aanbeveling?
A
Een verplichte opdracht van een autoriteit.
B
Een willekeurige gedachte die in je opkomt.
C
Een suggestie of advies om iets te doen.
D
Een soort van beloning voor goed gedrag.

Slide 7 - Quiz

Wat is het theoretisch kader in een onderzoek?
A
Een theoretisch kader geeft de wetenschappelijke basis.
B
Een theoretisch kader bevat alleen praktische voorbeelden.
C
Het theoretisch kader is gebaseerd op persoonlijke meningen.
D
Een theoretisch kader is optioneel in een onderzoek.

Slide 8 - Quiz

Waarom is het centraal zetten van thema's belangrijk in onderzoek?
A
Het is niet belangrijk om thema's centraal te zetten.
B
Het centraal zetten van thema's maakt onderzoek saai.
C
Het centraal zetten van thema's is slechts een trend.
D
Het centraal zetten van thema's zorgt voor focus.

Slide 9 - Quiz

Welke methode is het meest geschikt voor het achterhalen van diepere motieven en emoties van respondenten?
A
Kwantitatieve observatie
B
Semigestructureerde interviews
C
Vragenlijstonderzoek
D
observatie

Slide 10 - Quiz

Wat is een belangrijk aspect van een goede conclusie?
A
Het trekt een duidelijke conclusie op basis van de resultaten.
B
Het geeft ruimte voor alternatieve interpretaties.
C
Het bevat uitgebreide citaten uit de literatuur.
D
Het beschrijft de opzet van het onderzoek.

Slide 11 - Quiz

Wat is een nadeel van deskresearch?
A
Minder tijdsintensief
B
Minder kostbaar
C
Beperkte toegang tot actuele informatie
D
Meer diepgaande inzichten

Slide 12 - Quiz

Wat is het belangrijkste verschil tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek?
A
Kwantitatief onderzoek richt zich op interviews, kwalitatief onderzoek op statistische analyses.
B
Kwantitatief onderzoek gebruikt open vragen, kwalitatief onderzoek gesloten vragen.
C
Kwantitatief onderzoek richt zich op cijfermatige data, kwalitatief onderzoek op verklarende inzichten.
D
Kwantitatief onderzoek is subjectief, kwalitatief onderzoek is objectief.

Slide 13 - Quiz

Welke soort vraag vraagt om een gedetailleerde beschrijving?
A
Een verklarende vraag
B
Een beschrijvende vraag
C
Een analyserende vraag
D
Een meningsvraag

Slide 14 - Quiz

Welke vraag is gericht op het ontleden van een onderwerp?
A
Een analyserende vraag
B
Een beschrijvende vraag
C
Een meningsvraag
D
Een verklarende vraag

Slide 15 - Quiz

Wat is een kenmerk van een goede conclusie?
A
Het bevat persoonlijke meningen.
B
Het bevat nieuwe onderwerpen.
C
Het herhaalt de inleiding.
D
Het sluit aan bij de onderzoeksvraag.

Slide 16 - Quiz

Op welk niveau richt een adviesrapport zich op specifieke organisaties of bedrijven?
A
Meso
B
Macro
C
Micro
D
Nano

Slide 17 - Quiz

Wat voor soort data wordt gebruikt in kwantitatief onderzoek?
A
Cijfermatige en meetbare data worden gebruikt in kwantitatief onderzoek.
B
Kwalitatieve data, zoals interviews en observaties.
C
Data die alleen via diepgaande analyses te begrijpen is.
D
Subjectieve data met persoonlijke meningen en ervaringen.

Slide 18 - Quiz

Welke methode is typerend voor kwalitatief onderzoek?
A
Statistische analyses en numerieke gegevens.
B
Diepte-interviews en observaties zijn typerend voor kwalitatief onderzoek.
C
Gestructureerde vragenlijsten en enquêtes.
D
Experimenten en laboratoriumonderzoek.

Slide 19 - Quiz

Op welk niveau analyseert een adviesrapport de invloed op de gehele samenleving?
A
Meso
B
Micro
C
Macro
D
Nano

Slide 20 - Quiz

Welk type analyse wordt vaak toegepast in kwantitatief onderzoek?
A
Narratieve analyses gebaseerd op verhalen en ervaringen.
B
Statistische analyses worden vaak toegepast in kwantitatief onderzoek.
C
Analyse van visuele data zoals foto's en video's.
D
Kwalitatieve analyses gericht op diepgaande interpretaties.

Slide 21 - Quiz

Wat kan een nadeel zijn van deskresearch ten opzichte van field research?
A
Meer tijdsintensief
B
Gebrek aan directe observatie van het gedrag
C
Meer kostbaar
D
Meer afhankelijk van externe bronnen

Slide 22 - Quiz

Op welk niveau bestudeert een adviesrapport de individuele consumenten of werknemers?
A
Nano
B
Micro
C
Macro
D
Meso

Slide 23 - Quiz

Waarom is gewoontegedrag moeilijk te veranderen?
A
Omdat mensen niet weten hoe.
B
Omdat het saai is.
C
Omdat het niet belangrijk is.
D
Omdat het automatisch en onbewust gebeurt.

Slide 24 - Quiz

Wat verstaan we onder bekwaamheden in relatie tot gedrag?
A
Alleen de motivatie om te handelen.
B
Alleen theoretische kennis over gedrag.
C
De vaardigheden en capaciteiten die invloed hebben.
D
Alleen de situatie waarin het gedrag plaatsvindt.

Slide 25 - Quiz