Prepositions of time and place and Fututre tense

Prepositions of time and place and Fututre tense

Prepositions

Maak 3 zinnen met de woorden "in", "on" en "at" (bijvoorbeeld: I am in the classroom).

Prepositions

Prepositions zijn voorzetsels. (Kastwoorden)

Prepositions of time

(Wanneer iets gebeurd) 

Prepositions of place

(Waar iets gebeurd)

Prepositions of time

Vul in welk voorzetsel (at, on, in) ontbreekt in de zin.
We have a test ___ Monday.

Vul in welk voorzetsel (at, on, in) ontbreekt in de zin.
The plane lands ___ 8:30 AM.

Vul in welk voorzetsel (at, on, in) ontbreekt in de zin.
The bus stops ___ the station.

Maak in duo’s vijf eigen zinnen maken met voorzetsels van plaats en tijd (in, on, at)