3hv 25-01

Le jeudi 25 janvier
1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Le jeudi 25 janvier

Slide 1 - Slide

Plan du cours
1. Les buts du cours
2. Herhaling: Het persoonlijk voornaamwoord als l.v en m.v
3. Petit quiz Grammaire II
4. Travailler en autonomie: parler/ écrire
5. Doelen behaald? 


Slide 2 - Slide

1. Les buts du cours
Herhaling kennis
-Je weet hoe het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp/als meewerkend voorwerp in het Frans werkt.

Schrijfvaardigheid
-Je kunt in eenvoudige zinnen een nieuwsbericht schrijven.

Slide 3 - Slide

2. Het persoonlijk voornaamwoord 
Als lijdend voorwerp
Als meewerkend voorwerp
mannelijk: le
mannelijk: lui
vrouwelijk: la
vrouwlijk: lui
voor een klinker: l'
voor een klinker: lui
meervoud: les
meervoud: leur
Je cherche mon livre. 
=Je le cherche.
Alleen voor personen. Als het werkwoord een voorzetsel heeft.
Bijvoorbeeld: parler à, donner à 

Slide 4 - Slide

Tu vois tes amis?
Wie of wat is het lijdend voorwerp?
A
Tu
B
vois
C
tes amis
D
er is geen lijdend voorwerp.....

Slide 5 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Elle met le pantalon.
A
Elle le met
B
Elle la met
C
Elle l' met
D
Elle les met

Slide 6 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.
A
Je le mets
B
Je la mets
C
Je l' mets
D
Je les mets

Slide 7 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange la pizza.
A
Je le mange
B
Je la mange
C
Je l' mange
D
Je les mange

Slide 8 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Tu aimes l'ananas?
A
Tu le aimes
B
Tu la aimes
C
Tu l' aimes
D
Tu les aimes

Slide 9 - Quiz

Hoe herken je een meewerkend voorwerp in een Franse zin?
A
begint met du, de la, de l', des
B
begint met avec, pour
C
begint met le, la, l', les
D
begint met à, au, aux

Slide 10 - Quiz

In welke zin staat een meewerkend voorwerp?
A
Il donne beaucoup d'argent.
B
Il donne de l'argent à Marc.

Slide 11 - Quiz

Vervang het meewerkend voorwerp:

Tu parles à tes parents
A
Tu lui parles
B
Tu leur parles
C
Tu parles à lui
D
Tu parles à leur

Slide 12 - Quiz

Vervang het meewerkend voorwerp:
Tu as répondu à Marie ?
A
Je lui ai répondu.
B
Je leur ai répondu.

Slide 13 - Quiz

4. Parler ensemble
Fais les exercices suivants 
La filière hv: les exercices 19(k), 21 et 22 (in duo).
La filière h: les exercices 19(k), 20 et 21.

Ben je klaar ? Maak de schrijfopdrachten.
La filière hv: les exercices 25, 26, 29.
La filière h: les exercices 25, 26, 28.

Slide 14 - Slide

Les buts du cours
Herhaling kennis
-Je weet hoe het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp/als meewerkend voorwerp in het Frans werkt.

Schrijfvaardigheid
- Je kunt in eenvoudige zinnen een nieuwsbericht schrijven.

Slide 15 - Slide

Le verbe écrire (schrijven)
Présent                     PC                                Imparfait                       Futur
J'écris                      J'ai écrit                      J'écrivais                       J'écrirai
Tu écris                    Tu as écrit                 Tu écrivais                 Tu écriras
Il écrit                        Il as écrit                   Il écrivait                       Il écrira
Nous écrivons       Ns avons écrit       Ns écrivions          Ns écrirons
Vous écrivez          Vs avez écrit           Vs écriviez                Vs écrirez
Ils écrivent              Ils ont écrit              Ils écrivaient           Ils écriront

Slide 16 - Slide