Herhaling hoofdstuk 1 havo 3

1. Geld moet rollen 
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

1. Geld moet rollen 

Slide 1 - Slide

Programma
  • Leerdoelen
  • Herhaling hoofdstuk 1 (par 1-4) afwisselend met quizvragen. 
  • Bij voldoende tijd: opdrachten, samenvatting, leren (kies je optie) 
  • Lesafsluiting 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
  • Kan je uitleggen welke onderwerpen je beheerst en welke nog onduidelijk zijn. 
  • Heb je alle leerdoelen/onderwerpen van de afgelopen periode herhaald. 

Slide 3 - Slide

1.1 Waar heb jij behoefte aan? 
Schaarste 
Je moet keuzes maken, omdat middelen zoals tijd en geld niet oneindig aanwezig zijn. Daarom noem je ze schaarste..
Schaarste in de economie betekent dat er weinig van is. Als je voor een product middelen zoals grondstoffen, arbeid, energie of geld nodig hebt, dan is het product schaars.
Alternatief aanwendbaar 
De mogelijkheid hebben om een middel voor verschillende dingen in te zetten. 

Slide 4 - Slide

Goederen en diensten

Slide 5 - Slide

Welk goed is schaars?
A
Zonlicht
B
Fiets

Slide 6 - Quiz

Welke uitspraak over alternatief aanwendbaar is juist?
A
Een goed is alternatief aanwendbaar als je het voor verschillende prijzen kunt kopen.
B
Een voorbeeld van alternatief aanwendbaar is dat tijd ingezet kan worden voor verschillende activiteiten.

Slide 7 - Quiz

1.2 Kopen is kiezen
Inkomsten en uitgaven gezinnen:
3 soorten inkomen:
- Inkomen uit arbeid : je ontvangt loon als beloning voor arbeid
- Inkomen uit bezit : je ontvangt rente op je spaargeld of huur voor het verhuren van een pand.
- Overdrachtsinkomen : je ontvangt inkomen zonder dat je een tegenprestatie hoeft te leveren, zoals zakgeld of een uitkering.

Slide 8 - Slide

Bedragen omrekenen

Slide 9 - Slide

Budgetlijn 

Slide 10 - Slide

Elke maand betaal ik voor mijn abonnement bij de sportschool
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 11 - Quiz

Mijn buurvrouw is werkloos en ontvangt daarom een ww-uitkering
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen

Slide 12 - Quiz

Welke verandering
zie je?
A
het inkomen is met 25 % gedaald
B
Het broodje is in prijs gedaald naar €4
C
Het t-shirt is 20% duurder geworden

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

De ouders van Jim leggen iedere maand €20 opzij voor zijn studie later
A
Spaarmiddel
B
Rekenmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 18 - Quiz

Als de prijzen stijgen
A
Daalt de koopkracht
B
Stijgt de koopkracht

Slide 19 - Quiz

In 2015 (basisjaar) waren er 350 leerlingen geslaagd. In 2016 waren dit er 420. Bereken het indexcijfer van 2016.
A
105
B
110
C
115
D
120

Slide 20 - Quiz

Het kopen van goederen en diensten = consumeren
We consumeren om in onze behoeften te voorzien. 
De mensen die goederen en diensen kopen noemen we consumenten. 
Het maken van goederen en leveren van diensten = produceren

Slide 21 - Slide

De producent heeft arbeiders, machines en grondstoffen ingezet om de scooter te maken. 
Elke stap in het proces van grondstoffen naar product, zorgt ervoor dat het product meer waard wordt.  We noemen dit daarom ook wel toegevoegde waarde. 
Alle bedrijven die iets toevoegen aan de productie van de scooter, behoren tot de bedrijfskolom (een model die de stappen weergeeft van grondstof tot eindproduct)

Slide 22 - Slide

Resultaat positief = winst
Resultaat negatief = verlies

Slide 23 - Slide

Smit BV verkoopt wasmachines. De totale opbrengst was vorig jaar €550.000. De inkoopwaarde van de opmzet bedroeg €275.000. De overige kosten waren €175.000. Bereken het resultaat.
A
€100.000
B
€125.000
C
€150.000
D
€175.000

Slide 24 - Quiz

Lesafsluiting

Slide 25 - Slide

Aan de slag
Kies je optie:
- In je boek: herhalingsopdrachten maken
- Online: oefentoets maken
- Samenvatting maken
- Leren 

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide