This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
2.4 Nieuwsbericht
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
In deze paragraaf leer je:
hoe je een nieuwsbericht schrijft;
hoe je kunt variëren in zinsbouw en woordkeuze.
Slide 2 - Slide
Iedereen leest weleens een nieuwsbericht. Waar vind je de nieuwsberichten die je leest?
Slide 3 - Mind map
Waaraan kun je zien dat dit een nieuwsbericht is?
Slide 4 - Slide
Mogelijke antwoorden
Het is een kort bericht.
De tekst gaat over één onderwerp.
De belangrijkste feiten staan in de (vetgedrukte) inleiding.
Er staan alleen feiten.
Slide 5 - Slide
NIEUWSBERICHT
Een nieuwsbericht geeft de lezer informatie over een speciale gebeurtenis.
Slide 6 - Slide
Regels voor het schrijven van een nieuwsbericht:
regel
uitleg of voorbeeld
Houd het bericht kort.
maximaal 25 regels
Schrijf over één onderwerp.
Heidebrand op de Veluwe
Slide 7 - Slide
Regels voor het schrijven van een nieuwsbericht:
regel
uitleg of voorbeeld
Geef antwoord op de 5W1H-vragen.
Wie? de plaatselijke brandweer
Wat? het blussen van de heidebrand
Waar? op de Veluwe
Wanneer? afgelopen weekend
Waarom? om de Veluwe te redden
Hoe? met veel materieel en veel mensen
Slide 8 - Slide
Regels voor het schrijven van een nieuwsbericht:
regel
uitleg of voorbeeld
Schrijf de belangrijkste feiten in de inleiding.
Afgelopen weekend heeft er een grote brand gewoed op de Veluwe. Gelukkig heeft de brandweer de brand snel onder controle gekregen.
Slide 9 - Slide
Regels voor het schrijven van een nieuwsbericht:
regel
uitleg of voorbeeld
Schrijf alleen feiten en dus niet je eigen mening.
Dus niet: Er waren te weinig brandweermannen om de brand te blussen (mening)
Maar: Er waren 35 brandweermannen om de brand te blussen. (feit)
Slide 10 - Slide
Juist of onjuist?
Maak het bericht zo lang mogelijk.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
Juist of onjuist?
Je schrijft over één onderwerp.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Juist of onjuist?
In een nieuwsbericht staan meningen.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
Opdracht 8
We lezen samen tekst 4 en beantwoorden de vragen.
Slide 14 - Slide
Variëren in woordkeuze en zinsbouw
Breng variatie aan in de zinnen die je schrijft en in je woordkeuze. Je tekst wordt anders saai.
Herhaal niet, maar gebruik verwijswoorden.
Gebruik synoniemen en omschrijvingen.
Slide 15 - Slide
Variëren in woordkeuze en zinsbouw
Je kunt ook variatie aanbrengen in de zinsbouw. Dat is de woordvolgorde in een zin. Wissel bijvoorbeeld de volgorde van onderwerp en persoonsvorm af.
Dus niet: Ik heb vanavond basketbaltraining. Ik haal eerst Mehmet op voordat ik naar de training fiets. Ik fiets na de training met Mehmet mee naar huis.
Maar: Vanavond heb ik basketbaltraining. Ik haal eerst Mehmet op voordat ik naar de training fiets. Na de training fiets ik met Mehmet mee naar huis.
Slide 16 - Slide
Opdracht
We maken samen opdracht 9
Slide 17 - Slide
Schrijftaak (p. 131)
Dit is je huiswerk voor de volgende les. Maak je nieuwsbericht in een word-bestand en deel het met mij via teams.