Bijzinnen

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?

Ontstaan van een regenboog

A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
argumentatiestructuur
C
voordelen en nadelenstructuur
D
vraag- en antwoordstructuur
1 / 17
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?

Ontstaan van een regenboog

A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
argumentatiestructuur
C
voordelen en nadelenstructuur
D
vraag- en antwoordstructuur

Slide 1 - Quiz

Wat staat er in de inleiding van een voor- en nadelenstructuur?
A
een vraag
B
een bepaald verschijnsel

Slide 2 - Quiz

Wat doet een aspectenstructuur?
A
Inleiding introduceert het onderwerp, middenstuk beschrijft verschillende aspecten hiervan
B
Inleiding beschrijft een aspect, middenstuk legt deze verder uit
C
Inleiding noemt een verschijnsel,, middenstuk geeft voor- en nadelen
D
Inleiding geeft een stelling en middenstuk onderbouwt met argumenten

Slide 3 - Quiz

Bij een aspectenstructuur bevat het slot een
A
conclusie
B
samenvatting
C
afweging
D
de beste oplossing

Slide 4 - Quiz

Wat staat er in het slot van een argumentatiestructuur?
A
samenvatting
B
herhaling stelling

Slide 5 - Quiz

De jongen die altijd moe is, is op school in slaap gevallen.

"De jongen die altijd moe is..." = een ...
A
Lijdend voorwerp-zin
B
Bijwoordelijke bepaling-zin
C
Meewerkend voorwerp-zin
D
Onderwerp-zin

Slide 6 - Quiz

lijdendvoorwerp-zin of bijwoordelijke-zin?
Als er 25 milliseconden zijn verlopen, heb je al een idee.
A
lv-zin
B
bwb-zin

Slide 7 - Quiz

De bijvoeglijke bijzin begint met een betrekkelijk voornaamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Het kasteel dat daar staat, is al jaren onbewoond.
De bijvoeglijke bijzin =
A
Het kasteel dat daar staat
B
dat daar staat
C
Het kasteel is al jaren onbewoond
D
is al jaren onbewoond

Slide 9 - Quiz

In onderstaande zinnen staat een bijzin. Wat is de functie van die bijzin?

De jongen, die hollend voorbijkwam, was te laat voor zijn les.
A
Onderwerpszin
B
Lijdendvoorwerpszin
C
Bijwoordelijkebepalingszin
D
Bijvoeglijke bijzin

Slide 10 - Quiz

1c. Heeft Julia jou verteld [dat ze gek is op Jochem], om jou jaloers te maken?
Hoe noem je het zinsdeel tussen haakjes?
A
bijvoeglijkebijzin
B
lijdendvoorwerp-zin
C
bijwoordelijkebijzin
D
meewerkendvoorwerp-zin

Slide 11 - Quiz

In onderstaande zin staat een bijzin. Wat is de functie van die bijzin?

Omdat Nederland een waterland is, kampen we steeds weer met overstromingen.

A
onderwerpszin
B
lijdendvoorwerpszin
C
meewerkendvoorwerpszin
D
bijwoordelijkebepalingszin/ bijwoordelijke bijzin

Slide 12 - Quiz

In onderstaande zin staat een bijzin. Wat is de functie van die bijzin?

Toen er nog geen computers en tablets waren, leerde iedereen uit boeken.

A
onderwerpszin
B
lijdendvoorwerpszin
C
meewerkendvoorwerpszin
D
bijwoordelijkebepalingszin/ bijwoordelijke bijzin

Slide 13 - Quiz

1c. Heeft Julia jou verteld [dat ze gek is op Jochem], om jou jaloers te maken?
Hoe noem je het zinsdeel tussen haakjes?
A
bijvoeglijkebijzin
B
lijdendvoorwerp-zin
C
bijwoordelijkebijzin
D
meewerkendvoorwerp-zin

Slide 14 - Quiz

Wat voor soort bijzin heeft deze zin?
"Aan hem geeft de docent een bonuspunt"
A
onderwerpszin
B
lijdendvoorwerpszin
C
meewerkendvoorwerps-zin
D
naamwoordelijkdeelzin

Slide 15 - Quiz

Wat voor soort bijzin heeft deze zin?
"Aan hem geeft de docent een bonuspunt"
A
onderwerpszin
B
lijdendvoorwerpszin
C
meewerkendvoorwerps-zin
D
naamwoordelijkdeelzin

Slide 16 - Quiz

Wat voor soort bijzin heeft deze zin?
"Aan hem geeft de docent een bonuspunt"
A
onderwerpszin
B
lijdendvoorwerpszin
C
meewerkendvoorwerps-zin
D
naamwoordelijkdeelzin

Slide 17 - Quiz