*Woordenschat H2, vwo 2

Woordenschat H2
Beeldspraak: 
- Metonymie
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Woordenschat H2
Beeldspraak: 
- Metonymie

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van de lessenserie kun je: 
- metonymie herkennen, benoemen en begrijpen

Slide 2 - Slide

Welke vormen van beeldspraak ken je al?

Slide 3 - Open question

vergelijking
metafoor
personificatie
De toekomst lachte haar tegemoet.

Hij is zo trots als een pauw op zijn werk.

Die ezel laat zich alweer beetnemen.

Slide 4 - Drag question

Wat wordt met wat vergeleken bij een vergelijking?

Slide 5 - Open question

Wat is het verschil tussen een vergelijking en een metafoor?

Slide 6 - Open question

Wat is een personificatie?

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Metonymie
Bij metonymie is er sprake van een verband tussen het object en het beeld. 
Dit is geen vergelijkend verband (je zegt niet 'hij is zoals ....')
 Het object en het beeld hebben direct met elkaar te maken. 
Met andere woorden: 
het beeld is een onderdeel van het object. 

Slide 9 - Slide

Voorbeelden
De leraar telde de koppen --> de aanwezige leerlingen
Sven heeft gisteren weer goud gewonnen --> een gouden medaille
Er hangt een Rembrandt aan de muur --> een schilderij van de schilder Rembrandt
Nederland heeft zich niet geplaatst voor het EK --> het Nederlandse team

Slide 10 - Slide

Verschil metafoor en metonymie
Bij een metafoor geef je een bepaald beeld terwijl je iets anders bedoelt. Het object (dat wat je bedoelt) wordt vervangen door een bepaald beeld. Je moet zelf bedenken wat er letterlijk bedoeld wordt en wat de relatie is. 
Dit beeld is geen onderdeel van het object.  

Bij een metonymie is het metoniem onderdeel van wat je bedoelt

De rode tomaat heeft te lang in de zon gelegen. (rode tomaat = verbrand meisje) METAFOOR
Die snor komt op bezoek. (snor = persoon met een snor) METONYMIE

Slide 11 - Slide

Metonymie: benadrukt een eigenschap
  • Pars pro toto = deel van het geheel = even de neuzen tellen 
  • Totum pro parte = geheel in plaats van deel = Nederland won met 1-0 
  • Plaats/ruimte maar je bedoelt degenen die daar zijn = de zaal gaf applaus
  • Producent, maar je bedoelt het product = een Apple
  • Eigenschap, maar je bedoelt de persoon = die brunette 
  • Materiaal, maar je bedoelt het voorwerp = hij won brons
  • Voorwerp, maar je bedoelt de inhoud =  als lunch een warme schotel 
  • Aardrijkskundige naam, bedoelt product = ik eet het liefst Edammer. 

Slide 12 - Slide

Na afloop van de voorstelling klapte de zaal.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 13 - Quiz

Hij kocht een paar Nikes.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 14 - Quiz

Moskou reageert fel op de kritieken.


A
metafoor
B
metonymie

Slide 15 - Quiz

Dat viswijf staat de hele dag te schreeuwen.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 16 - Quiz

Hij verhuist naar een paradijs.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 17 - Quiz

Die droge tuin snakt naar een sproeibeurt.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 18 - Quiz

Volgens weerkundigen kunnen we volgende week de ijzers onderbinden.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 19 - Quiz

De vijand kwam als een dief in de nacht.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 20 - Quiz

Veronique vliegt door die spannende boeken.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Video

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide