Vwo 3 Adjektive (Bijvoegelijke naamwoorden)

VWO 3 
Was machen wir heute? 
Wechselpräpostionen
Adjektiv- (bijvoegelijk naamwoord)

1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

VWO 3 
Was machen wir heute? 
Wechselpräpostionen
Adjektiv- (bijvoegelijk naamwoord)

Slide 1 - Slide

Gibt es vorab noch Fragen?

Slide 2 - Open question

Keuzevoorzetsels

Slide 3 - Slide

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?

Slide 4 - Quiz

Welke vraag stel je om een derde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wann?
D
Wovon?

Slide 5 - Quiz

7/2 Regel: Welke 2 keuzevoorzetsel krijgen de 4de naamval?

Slide 6 - Open question

7/2 regel
Wo? Wann? Wohin?=geen antwoord op deze vragen?
--> 7/2 Regel
7=an, hinter, neben , vor, unter, zwischen, in --> 3e naamval
2= auf, über--> 4e naamval
Ich warte auf meine Mutter. (4de)
Er weiß sehr viel über mich. (4de)
Ich war gut in der Klassenarbeit (3de)
 

Slide 7 - Slide

Open jouw tekstboek! 
Seite 34

Slide 8 - Slide

Uitleg nieuwe lesstof
Bijvoeglijk naamwoord (bn) = ADJEKTIV
  • noemt een eigenschap/ kenmerk van een zelfstandig naamwoord.
  • Kan voor een zelfstandig naamwoord worden gezet.
Voorbeeld:  de mooie beer
de (lw) beer (zn)         -          de (lw) mooie (bn) beer (zn)
                                Der (Artikel) schöne (Adjektiv) Bär (Subjekt).

Slide 9 - Slide

Sleutel

Slide 10 - Slide

Adjektive in der 'Der-Gruppe'

Slide 11 - Slide

Adjektive in der 'Ein-Gruppe'

Slide 12 - Slide

Wat is de meest voorkomende uitgang van het Adjektiv in het Duits ?
A
e
B
er
C
en
D
es

Slide 13 - Quiz

Er trägt einen blau... Pullover(m).
A
e
B
er
C
en
D
em

Slide 14 - Quiz

Waar komt de uitgang -en in beide gevallen NIET altijd voor ?
A
1e en 2e naamval
B
2e en 3e naamval
C
3e en 4e naamval
D
1e en 4e naamval

Slide 15 - Quiz

Ich habe keine braun... Schuhe (mv).
A
e
B
en
C
er
D
em

Slide 16 - Quiz

Sie ist ein schön..... Kind (o)
A
e
B
es
C
er
D
em

Slide 17 - Quiz

Im Wald steht ein schön.... Reh (o)
A
schöner
B
schönen
C
schönes
D
schönem

Slide 18 - Quiz

Mit dem rot... T-Shirt (o) siehst du hübsch aus!
A
e
B
er
C
en
D
es

Slide 19 - Quiz

Aufgabe
Jetzt machen:
S. 37 Nr. 16

Lernen: 
Wörterliste A1/2

Slide 20 - Slide

Habt ihr noch Fragen?

Slide 21 - Open question