Lidwoorden der die das klas 2

Lidwoorden der... die... das....
Hoe weet je of je der die of das moet gebruiken?
Wat zijn der, die en das? 
Der, die en das zijn Duitse lidwoorden die gekoppeld zijn aan een geslacht. Ieder zelfstandig naamwoord heeft in Duitsland namelijk een eigen geslacht. Bij mannelijke woorden is het lidwoord der, bij vrouwelijke woorden die en bij onzijdige woorden das.
1 / 39
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lidwoorden der... die... das....
Hoe weet je of je der die of das moet gebruiken?
Wat zijn der, die en das? 
Der, die en das zijn Duitse lidwoorden die gekoppeld zijn aan een geslacht. Ieder zelfstandig naamwoord heeft in Duitsland namelijk een eigen geslacht. Bij mannelijke woorden is het lidwoord der, bij vrouwelijke woorden die en bij onzijdige woorden das.

Slide 1 - Slide

Wanneer gebruik je das (het)
Het lidwoord voor onzijdige zelfstandige naamwoorden is het makkelijkst voor Nederlanders om te leren. Bijna alle zelfstandige naamwoorden die in het Nederlands onzijdig zijn, zijn in het Duits ook onzijdig, bijvoorbeeld het boek – das Buch, het gras – das Gras. Er zijn ook uitzonderingen. Maar het is makkelijker om deze uitzonderingen te leren. Een voorbeeld van een uitzondering is: “het bedrijf” is in het Duits mannelijk “der Betrieb”.
Wanneer gebruik je die (de)
Als een woord op -heit, -keit, -ung, -schaft, -tät eindigt, gaat het altijd om een vrouwelijk zelfstandig naamwoord. Om een aantal voorbeelden te noemen: die Gesellschaft, die Möglichkeit, die Realität. Ook bijna alle woorden die op -e eindigen, zijn vrouwelijk, bijvoorbeeld die Lampe. Ook hier zijn er een aantal uitzonderingen die je het best uit je hoofd kunt leren.
Wanneer gebruik je der (de)
Tot slot de mannelijke zelfstandige naamwoorden. Die zijn het lastigst omdat er heel veel regeltjes voor bestaan. Een van die regels is: nagenoeg alle zelfstandige naamwoorden die op “er” eindigen, zijn mannelijk: der Computer, der Manager, der Drucker. Een uitzondering is “het nummer”, dit is in het Duits vrouwelijk: “die Nummer”.
Het is het makkelijkst om de regels voor de onzijdige en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden te onthouden. Als je deze regels niet op een woord kunt toepassen, kan je er in principe van uitgaan dat het woord mannelijk is.



Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je die (de)
Als een woord op -heit, -keit, -ung, -schaft, -tät eindigt, gaat het altijd om een vrouwelijk zelfstandig naamwoord. Om een aantal voorbeelden te noemen: die Gesellschaft, die Möglichkeit, die Realität. Ook bijna alle woorden die op -e eindigen, zijn vrouwelijk, bijvoorbeeld die Lampe. Ook hier zijn er een aantal uitzonderingen die je het best uit je hoofd kunt leren.

Slide 3 - Slide

Wanneer gebruik je der (de)
Tot slot de mannelijke zelfstandige naamwoorden. Die zijn het lastigst omdat er heel veel regeltjes voor bestaan. Een van die regels is: nagenoeg alle zelfstandige naamwoorden die op “er” eindigen, zijn mannelijk: der Computer, der Manager, der Drucker. Een uitzondering is “het nummer”, dit is in het Duits vrouwelijk: “die Nummer”.


Slide 4 - Slide

Het is het makkelijkst om de regels voor de onzijdige en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden te onthouden. Als je deze regels niet op een woord kunt toepassen, kan je er in principe van uitgaan dat het woord mannelijk is.

Slide 5 - Slide

Waat staat een lidwoord voor?
A
voor een persoonlijk vnw
B
voor een zelfst. naamw.
C
voor een bijvoegelijk vnw

Slide 6 - Quiz

Een zelfstandig naamwoord...
A
schrijf je altijd met een hoofdletter
B
schrijf je soms met een hoofdletter
C
schrijf je niet met een hoofdletter

Slide 7 - Quiz

Lidwoorden: der, die of das? 
even herhalen...........

Slide 8 - Slide

Je kent het woord "Quelle" niet. Maar het eindigt op een E. Wat is dan zeer waarschijnlijk het lidwoord?
A
der
B
die
C
das

Slide 9 - Quiz

Als je een Duits woord in het meervoud zet, gebruik je altijd het lidwoord DIE.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Vrouwelijke beroepen en vrouwelijke mensen/dieren krijgen...
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quiz

dagdelen (avond, morgen) en seizoenen krijgen...
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quiz

Woorden die eindigen op -heit, -keit of -ung krijgen...
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quiz

Nederlandse 'het'-woorden krijgen vaak...
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quiz

Mannelijke beroepen en mannelijke dieren/mensen krijgen...
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quiz

Verkleinwoorden op -chen krijgen...
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quiz

dagen en maanden krijgen...
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quiz

Samengevat!

Slide 18 - Slide

Hahn
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quiz

Geschwister
A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quiz

Lehrerin
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quiz

Freitag
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quiz

Übungen (=meervoud)
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quiz

Stier
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quiz

Möglichkeit
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quiz

Kind
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

Bier
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quiz

Oktober
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

Sonntag
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quiz

Blume
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quiz

Schule
A
der
B
die
C
das

Slide 31 - Quiz

Onkel
A
der
B
die
C
das

Slide 32 - Quiz

Winter
A
der
B
die
C
das

Slide 33 - Quiz

Mädchen (enkelvoud)
A
der
B
die
C
das

Slide 34 - Quiz

Mädchen (meervoud)
A
der
B
die
C
das

Slide 35 - Quiz

Maschine
A
der
B
die
C
das

Slide 36 - Quiz

Socken (sokken)
A
der
B
die
C
das

Slide 37 - Quiz

Kater
A
der
B
die
C
das

Slide 38 - Quiz

ENDE

Slide 39 - Slide