NN7 HV2 - Herhaling leerjaar 1hv

Welkom 2E! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond en leg het volgende vast op tafel:
  • schrift en etui
  • leesboek


1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom 2E! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond en leg het volgende vast op tafel:
  • schrift en etui
  • leesboek


Slide 1 - Slide

Welkom 2E! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond en leg het volgende vast op tafel:
  • schrift en etui
  • leesboek


Slide 2 - Slide

Welkom 2F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. 

Leg het volgende vast op tafel:
  • schrift en etui
  • leesboek

Slide 3 - Slide

Welkom 2F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. 

Leg het volgende vast op tafel:
  • schrift en etui
  • leesboek

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 6 - Slide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Vandaag...
  • Terugblik samengestelde zinnen
  • Herhalen woordsoorten klas 1
  • Opdrachten maken
Leerdoelen:
- Ik kan een onderscheid maken tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen.
- Ik kan hoofd- en bijzinnen herkennen in samengestelde zinnen.
- Ik ken de woordsoorten uit klas 1.

Slide 7 - Slide

Samengestelde zinnen
Wat weet je nog?

Slide 8 - Slide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm

VB: Evelien werkt bij de bakker. 


Samengestelde zin: zin met meer dan 1 persoonsvorm

VB: Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes. 

Slide 9 - Slide

Hoofd- en bijzinnen
Als een zin twee persoonsvormen heeft, is het een samengestelde zin. Deze samengestelde zin bestaat uit hoofdzinnen of hoofd- en bijzinnen.

Slide 10 - Slide

Hoofdzin

De hoofdzin kun je op de volgende manier herkennen:


  • Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar; er passen (bijna nooit) andere zinsdelen tussen. 
  • De persoonsvorm staat voorin de zin; het is het eerste of tweede zinsdeel.

Slide 11 - Slide

Bijzin

De bijzin kun je op de volgende manier herkennen:


  • Het onderwerp en de persoonsvorm staan niet naast elkaar. Je kunt er andere zinsdelen tussen zetten. 
  • De persoonsvorm staat vaak achter in de zin.

Slide 12 - Slide

Samengevat
Hoofdzin:
Pv en ow naast elkaar
Pv staat ergens vooraan

Bijzin:
Pv en ow niet naast elkaar
Pv staat achteraan.

Slide 13 - Slide

Samengestelde zinnen:
Twee of meer hoofdzinnen:
  • Hoofdzin + hoofdzin

Hoofdzin + meerdere bijzinnen:
  • Hoofdzin + bijzin + bijzin (kan ook andere volgorde zijn).

Meerdere hoofdzinnen + meerdere bijzinnen
  • Hoofdzin + hoofdzin + bijzin (kan ook andere volgorde zijn).

Slide 14 - Slide

Herhalingsopdracht

Slide 15 - Slide

Welke woordsoorten ken je nog?

Slide 16 - Mind map

woordsoorten klas 1
  • zelfstandig naamwoord (zn)
  • lidwoord (lw): bepaald (blw) en onbepaald lidwoord (olw)
  • bijvoeglijk naamwoord (bn) + stoffelijk bijvoeglijk naamwoord 
  • zelfstandig werkwoord (zww) en hulpwerkwoord (hww)
  • persoonlijk (pers. vnw.) en bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)
  • voorzetsel (vz)
  • bijwoord (bw)

Slide 17 - Slide

zelfstandig naamwoord (zn)
  • mensen, dieren, planten, dingen (medipladi)
  • kan een lidwoord voor staan
  • heeft vaak een enkelvoud en een meervoud
  • kun je vaak een verkleinwoord van maken
  • ook eigennamen zijn zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Slide

Noteer de zelfstandige naamwoorden.
(zet er komma's tussen)

De hond Laika was het eerste dier in de ruimte.

Slide 19 - Open question

Noteer de zelfstandige naamwoorden.
(zet er komma's tussen)

Tijdens de rugbywedstrijd maakte Ahmed de mooiste try sinds tijden.

Slide 20 - Open question

lidwoord (lw)
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.

  • De en het zijn bepaalde lidwoorden (blw).
  • Een is een onbepaald lidwoord (olw).

Slide 21 - Slide

Noteer het lidwoord.
(Zet er komma's tussen)

De jonge atleet was een van de beste sporters van het land.

Slide 22 - Open question

Noteer het lidwoord. Benoem of het gaat om een blw of olw.
(lidwoord - blw/olw)

Bij een stormachtige wind bezwijken de meeste paraplu’s.

Slide 23 - Open question

bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • Bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over een zn. 
  • Ze kunnen voor, maar ook achter het zn staan.
  • Ze hebben vaak een korte en een lange vorm.

De rode pen. 
De pen is rood.

Slide 24 - Slide

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden.
(Zet er komma's tussen)

De geurende, gekruide rijstschotel smaakte erg lekker.

Slide 25 - Open question

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden.
(Zet er komma's tussen)

Bij een luxe ontbijt in een hotel krijg je in elk geval versgeperst sinaasappelsap.

Slide 26 - Open question

zelfstandig en hulpwerkwoord 
  • Zelfstandig werkwoord (zww) is het belangrijkste  
   werkwoord in de zin. Het geeft aan wat het onderwerp doet of 
   overkomt.
  • Hulpwerkwoorden (hww) komen voor in zinnen met meerdere 
   werkwoorden. Ze 'helpen' om het gezegde te maken.
  • Koppelwerkwoord (kww): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen 

Bij de bakker zou je lekkere gebakjes kunnen kopen.

Slide 27 - Slide

Noteer de hulpwerkwoorden en de zelfstandige werkwoorden.
(hww / zww : werkwoord)

Liam zou een pakje kauwgom hebben gestolen.

Slide 28 - Open question

Noteer de hulpwerkwoorden en de zelfstandige werkwoorden.
(hww / zww : werkwoord)

Els wil graag een keer gaan bungeejumpen.

Slide 29 - Open question

persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

  • Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon, dier of ding aan: Zij varen, ik leg het op de kast, jij speelt vals.
  • Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie 
   iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar 
   het bij hoort: Jouw schooltas, jullie boeken, mijn sleutels.

Slide 30 - Slide

persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 31 - Slide

persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 32 - Slide

Noteer de persoonlijke voornaamwoorden.
(Zet er komma's tussen)

Ik vind het knap van jou dat je in de top-3 bent geëindigd.

Slide 33 - Open question

Noteer de persoonlijke voornaamwoorden.
(Zet er komma's tussen)

Jullie moeten hem die bal weer teruggeven.

Slide 34 - Open question

Noteer de bezittelijke voornaamwoorden.
(Zet er komma's tussen)

Mijn broertjes zorgen goed voor hun wandelende takken.

Slide 35 - Open question

Noteer de bezittelijke voornaamwoorden.
(Zet er komma's tussen)

Zij liet haar verfkwast boven op zijn tekening vallen.

Slide 36 - Open question

voorzetsel (vz)
  • Geeft vaak een plaats, tijd, reden of oorzaak aan.
  • Worden ook wel 'kastwoorden' of 'feestjewoorden' genoemd.
  • Op, achter, naast, tijdens, langs, van, onder, bij, tussen, ...

Slide 37 - Slide

Noteer de voorzetsels.
(Zet er komma's tussen)

Toen we gisteravond van de stad naar huis fietsten, kwamen we door het park.

Slide 38 - Open question

bijwoord (bw)
  • Als een bijwoordelijke bepaling (bwb) uit één woord bestaat, is 
   het een bijwoord.
  • Bijwoorden kunnen van alles aangeven:
   - Tijd: gisteren, vandaag, morgen, straks, vroeger
   - Plaats: hier, daar, ergens, nergens, er, overal
   - Zekerheid: ongetwijfeld, absoluut, zeker
   - Ontkenning: niet, nooit, geenszins

Slide 39 - Slide

bijwoord (bw)
Het bijwoord kan ook iets zeggen over een ander woord:
- werkwoord: Robert loopt hard.
- bijvoeglijk naamwoord: Het schilderij is erg mooi.
- ander bijwoord: Sietske fietste erg snel.

Slide 40 - Slide

Noteer de bijwoorden.
(Zet er komma's tussen)

De bijzonder gemotiveerde leerlingen doen morgen zeker mee aan de schrijfwedstrijd.

Slide 41 - Open question

Noteer de bijwoorden.
(Zet er komma's tussen)

Helaas is op Hawaï de vulkaan opnieuw uitgebarsten.

Slide 42 - Open question

Aan de slag!
Maak opdr. 1 t/m 3, 5 t/m 7 + 9 van herhaling Grammatica Woordsoorten
Open het online boek - Cursus 5 Grammatica - P2 WS herhaling leerjaar 1hv

De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.

Klaar?
Kies uit: lezen in je leesboek, extra oefenen


timer
15:00

Slide 43 - Slide

Huiswerk
Maandag 30 september:
C5, P2: opdr. 1 t/m 3, 5 t/m 7 + 9



Slide 44 - Slide

Huiswerk
Woensdag 25 september:
C5, P9: opdr. 1, 2, 4, 5, 7B



Slide 45 - Slide