Homoniemen

Homoniemen
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Homoniemen

Slide 1 - Slide

Wat valt je op aan deze foto?
praten - spreken - vertellen

kapot - stuk

blij - vrolijk

Slide 2 - Slide

Homoniemen

Slide 3 - Slide

Homoniemen zijn.....
A
Twee woorden met dezelfde betekenis maar je schrijft ze anders
B
Twee verschillende woorden voor dezelfde betekenis
C
Twee betekenissen voor hetzelfde woord
D
Geen idee, ik moet nog even goed oefenen

Slide 4 - Quiz

Wat zijn de homoniemen?
A
B
C
D

Slide 5 - Quiz

Welk homoniem past in de zin?

De getuige kon bevestigen dat hij de verdachte die avond had gezien.

_________
A
zeggen dat het klopt
B
vastmaken

Slide 6 - Quiz

Welk homoniem past in de zin?

De douane neemt bij een controle veel pillen in.

______
__
A
neemt in bezit
B
gebruikt

Slide 7 - Quiz

Welk homoniem past in de zin?

Erik heeft een gemene streek uitgehaald; zijn zusje is erg geschrokken.

______
A
gebied
B
daad waarover je boos bent

Slide 8 - Quiz

Wat betekent:
Het is jouw beurt, ik laat mijn beurt voorbij gaan, dus ik pas.

____
A
op de juiste maat afmeten
B
zo voegen of schikken als je dat wenst: iets niet willen doen
C
zo voegen of schikken als je dat wenst: je beurt voorbij laten gaan
D
niet buiten het kader vallen

Slide 9 - Quiz

Aan de slag met woorden Kader

Blz. 31

Maak opdracht 3, 4, 5, 6, 7
--> Nakijken
Aan de slag met woorden Basis

Blz. 34

Maak opdracht 4, 5, 6, 7, 8
--> Nakijken

Slide 10 - Slide

Homoniemen zijn.....
A
Twee woorden met dezelfde betekenis maar je schrijft ze anders
B
Twee verschillende woorden voor dezelfde betekenis
C
Twee betekenissen voor hetzelfde woord
D
Geen idee, ik moet nog even goed oefenen

Slide 11 - Quiz