4 - Le verbe aller

Le verbe aller
1 / 11
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Le verbe aller

Slide 1 - Slide

Wat betekent het werkwoord aller?

Slide 2 - Open question

je vais
tu vas
il va
elle va
on va
nous allons
vous allez
ils vont (m)
elles vont (v)
ik ga
jij gaat
hij gaat
zij gaat
wij gaan, men gaat
wij gaan
jullie gaan, u gaat
zij gaan (m)
zij gaan (v)

Slide 3 - Slide

Kies de juiste vorm:
Je ___ à l'école.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 4 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Nous ___ au cinéma.
A
vas
B
va
C
allons
D
allez

Slide 5 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Il ___ au restaurant.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 6 - Quiz

Vul nu zelf de juiste vorm in:
(Jij gaat) ___ souvent à Paris?

Slide 7 - Open question

Vul nu zelf de juiste vorm in:
(Léa gaat) ___ faire du shopping.

Slide 8 - Open question

Vul nu zelf de juiste vorm in:
(Luc en Julie gaan) ___ au concert de Stromae.

Slide 9 - Open question

Vul nu zelf de juiste vorm in:
(U gaat) ___ regarder le film?

Slide 10 - Open question

Le verbe aller

Slide 11 - Slide