Lesson 10. Speaking

What are we going to do today?
- Homework check 
- Grammar revision chapter 1
- Blok H + exercises 
- Time left? over the line game

Lesson goal: at the end of the class you can correctly use the grammar in 3 sentences 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Homework check 
- Grammar revision chapter 1
- Blok H + exercises 
- Time left? over the line game

Lesson goal: at the end of the class you can correctly use the grammar in 3 sentences 

Slide 1 - Slide

Grammar E1 - Present Tenses
Present Simple: normale tegenwoordige tijd. 
bijvoorbeeld: I walk, she walks, we walk. 
Gebruiken bij: feiten, gewoontes, regelmatige gebeurtenissen.


Present Continuous: duurvorm tegenwoordige tijd. 
bijvoorbeeld: I am walking, she is walking, we are walking. 
Gebruiken bij: dingen die NU gebeuren of iets wat iemand NU doet.

Slide 2 - Slide

Grammar E1: Present Tenses
Bij Present Continuous zijn er vaak signaal woorden waar je op kunt letten: at the moment, now, at this time. 

Bij de Present Simple zijn deze er ook: usually, always, often, every day. 

Slide 3 - Slide

Grammar E2: Tag questions
Een tag question is iets wat je aan het einde van de zin toevoegt om bevestiging te vragen. In het Nederlands is dat het woordje: toch? 

Als het een positive zin is, is the tag question negative:
He is a strict teacher, isn't he. 

Je herhaalt dus het eerste werkwoord: is en zet deze in een ontkennende vorm

Slide 4 - Slide

Grammar E2: tag questions
Is de zin negative, dan zet je de tag question in een positive vorm: You aren't my English teacher, are you? 

De tag question komt dus altijd NA de komma. Het eerste werkwoord is dus of positief of negatief. Een negatief werkwoord heeft het woordje: not erachter. 

Slide 5 - Slide

Grammar E2: tag questions
Met de werkwoorden: to be (am/are/is/was/were), modals (can/should) of to have herhaal je dus het werkwoord in de tag question. 
He can come too, can't he? 

Bij andere werkwoorden gebruik je een vorm van to do in de tag question. 
We collected money for charity, didn't we. 
She volunteers at the hostel, doesn't she. 
de tag question staat ook altijd in dezelfde tijd als de rest van de zin. 

Slide 6 - Slide

She is beautiful, .......
A
is she?
B
isn't she?

Slide 7 - Quiz

We aren't too late, ....
A
are we?
B
aren't we?

Slide 8 - Quiz

We have got a good house, ..... ?
A
haven't we?
B
haven't got we ?

Slide 9 - Quiz

She works as a waitress, ..... ?
A
didn't she?
B
doesn't she?

Slide 10 - Quiz

Gerunds 
Een werkwoord + ing dat gebruikt wordt als een zelfstandig naamwoord noemen we een Gerund. 

Het wordt vaak gebruikt na werkwoorden als: to (dis)like, to love, to miss & to avoid. 

I love snowboarding. --> snowboarding is Gerund. 

Slide 11 - Slide

Infinitive + to 
Sommige werkwoorden in het Engels worden gevolgd door inifitive + to (to & stam van het werkwoord). Dit is vaak na werkwoorden als: to hope, to ask, to refuse, to expect. 

I hope to be  a famous singer one day. --> hope wordt gevolgd door to be, dit is de stam van het werkwoord be. 

Slide 12 - Slide

I like .......... in a restaurant. (to eat)
A
eating
B
eat

Slide 13 - Quiz

I refuse .......... a sore loser. (to become)
A
to become
B
become

Slide 14 - Quiz

Let's work!
Do: 
exericse; 46 a&b 

exercise; 45a&b (in pairs) 

--> This one is important for your test!! 

Slide 15 - Slide