USO DEL SUBJUNTIVO / INDICATIVO

1 / 28
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Objetivos
Al final de esta clase ...

- weet je weer wat el subjuntivo is
- weet je wanneer je el subjuntivo gebruikt
- begrijp je het verschil tussen el indicativo en el subjuntivo

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Repaso:
wanneer gebruik je el subjuntivo?

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

El uso del subjuntivo in het kort:
  • de zin is subjectief
  • wat gezegd wordt is onzeker
  • er zijn 2 onderwerpen in de zin

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

El uso del subjuntivo
De subjuntivo is een wijze, het geeft de houding aan die de spreker zelf inneemt, tegenover een handeling of situatie.
De subjuntivo komt voor in samengestelde zinnen, voornamelijk in de bijzin. De subjuntivo wordt meestaal ingeleid door que.

Als er een poging is tot beïnvloeding van de handeling/situatie wordt subjuntivo gebruikt, als het alleen een constatering/mededeling is het een indicativo

1. Le he dicho que venga                          Ik heb hem gezegd dat hij moet komen
2. Ha dicho que viene                                Hij heeft gezegd dat hij komt
(Let op: que betekent niet altijd subjuntivo!)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

In het algemeen:
Je gebruikt de Subjuntivo als het werkwoord in de hoofdzin ... uitdrukt:
1. Wil, wens, hoop, bevel en verbod
2. Waardeoordeel, beïnvloeding, advies, instructies
3. Onzekerheid en twijfel
4. Een doel
5. Zekerheid vs twijfel
6. Persoonlijke-emotionele reactie (gevoel/oordeel/mening) 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

1. Wil, wens, hoop, bevel en verbod
- wil (querer)
- wens/verzoek (desear, preferir, pedir, rogar, necesitar, proponer en na ojalá)
- hoop (esperar)
- bevel/toestemming (exigir, decir, ordenar, mandar, demandar, dejar, permitir, tolerar, aprobar)
- verbod (prohibir, impedir)

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Maar let op: een of twee onderwerpen
1. Indicativo (infinitivo): het onderwerp in de hoofdzin én bijzin is hetzelfde.
- Espero (yo) ganar (yo) mucho dinero.
- Queremos (nosotros) comer (nosotros).

2. Subjuntivo: het onderwerp in de hoofdzin en bijzin is NIET hetzelfde.
- Espero (yo) que ganes (tú) mucho dinero.
- Quiero (yo) que comáis (vosotros).

Een wens kan je ook uitdrukken door de volgende constructie te gebruiken:
Ojalá ganes mucho dinero - ojalá + subjuntivo (altijd!)

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

2. Waardeoordeel, beïnvloeding, advies, instructies
Constructie:  es + bijvoeglijk naamw. + indicativo
                            es + bijvoeglijk naamw. + que + subjuntivo

1. de instructie / het advies voor iedereen in het algemeen = indicativo (infinitivo)
- Es necesario estudiar (todos / en general) para el examen para aprobar.
- Es mejor ser (todos / en general) sincero.

2. de instructie / het advies is persoonlijk (een concrete persoon/personen) = subjuntivo 
- Es mejor que le digas (tú) la verdad.
- Es necesario que estudiéis (vosotros) para el examen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

3.  Onzekerheid/twijfel
Es posible, no es seguro, dudar, ignorar, negar en na quizás (=misschien)  en tal vez (= misschien)

No es seguro que tengamos entradas
Quizás/tal vez venga

Let op: het ww dudar (= twijfelen) gaat met subjuntivo als het bevestigend is, en indicativo als het ontkennend is!     
- Dudo que Marta sea amable / No dudo que Marta es amable

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Let op: creer en pensar = denken 
onzeker

1. Bevestigende zin: indicativo (mening)
- Creo que lo ha hecho él.
- Pienso que es una buena idea.

2. Ontkennende zin: subjuntivo (twijfel)
- No creo que lo haya hecho.
- No pienso que sea una buena idea

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

4. Een doel
1. Het onderwerp in de hoofdzin en bijzin is hetzelfde -> para + indicativo (infinitivo):
- Estudio (yo) para aprobar (yo) los examenes.

2. Het onderwerp in de hoofdzin en bijzin is NIET hetzelfde -> para que + subjuntivo
- Te llamo (yo) para que no olvides (tú) hacer la compra

Para que gaat dus altijd met subjuntivo in de bijzin
Let op: para qué (= vragend voornaamwoord) altijd met indicativo!
¿Para qué haces eso?

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

5. Zekerheid vs twijfel
zekerheid = indicativo
twijfel of niet bekend = subjuntivo

- Busco a la secretaria que habla alemán y árabe.
''Ik zoek de secetaresse die Duits en Arabisch spreekt''
-> Je kent deze persoon, je weet alleen niet waar diegene zich nu bevindt.

- Busco a una secretaria que sepa hablar alemán y árabe.
''Ik zoek een secetaresse die Duits en Arabisch spreekt''
-> Je zoekt iemand die Duits en Arabisch spreekt, maar je weet niet of die bestaat.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

6. Persoonlijke-emotionele reactie:
  gevoel, oordeel, mening

agradecer, alegrarse de, aprobar, celebrar, doler, lamentar, estar contento de, estar triste de, gustar, molestar, perdonar, sentir, temer, tener miedo de…

- Me alegro de que mi madre sea muy amable conmigo
- Tenemos miedo de que aparezca la araña
- Me gusta que mi amiga y yo podamos salir esta noche


Slide 14 - Slide

This item has no instructions

dus... ¿Infinitivo o subjuntivo?






Más ejemplos en el próximo slide!
INFINITIVO (HELE WERKWOORD)
> de twee werkwoorden in de zin hebben betrekking op hetzelfde onderwerp/dezelfde persoon.
> het tweede werkwoord is dan het hele werkwoord.
SUBJUNTIVO
> de twee werkwoorden in de zin hebben betrekking op twee verschillende onderwerpen/personen.
> het tweede werkwoord is dan de subjuntivo.
Quiere llamar al camarero.
Zij wil de ober roepen.
Quiere que su amigo llame al camarero.
Zij wil dat haar vriend de ober roept.
Está prohibido conducir a 60 km/h.
Het is verboden om 60 km/u te rijden.
Está prohibido que los mayores conduzcan.
Het is verboden dat ouderen rijden.
Quiero ir a la playa.
Ik wil naar het strand gaan.
Quiero que vayamos a la playa.
Ik wil dat wij naar het strand gaan.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

INFINITIVO (UN SUJETO)

Quiero ir a la playa.
Espero tener suerte en el examen.
Es costumbre llevar flores.

Quiere llamar al camarero.
Levanta el brazo para llamar un taxi.
Está prohibido conducir a 60 km/h.

SUBJUNTIVO (DOS SUJETOS)

Quiero que vayamos a la playa.
Espero que tengas suerte en el examen.
Es costumbre que los mexicanos lleven flores.
Quiere que su madre la llame.
Lo hace para que el taxi pare.
Está prohibido que los mayores conduzcan.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Indicativo

 

voy a nadar
estás bien
me gusta baila
nos conocemos 


Subjuntivo

 

vaya a nadar
estés bien 
me guste bailar nos conozcamos
dudo que
es obvio/evidente/está claro que
creo/pienso/me parece que
quizá(s) / tal vez
es (im)posible que
NO creo/pienso/me parece que 
(estoy) seguro/a (de) que
(es) verdad/cierto que
NO es obvio/claro/evidente que
Ojalá
está prohibido que
no dudo que

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions

subjuntivo of niet? vervoeg:
quiero que el mundo ......... (unirse) a mi amor

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

1. Es mejor ______ (ir) al museo con otra persona para poder comentar las impresiones.
A
subjuntivo
B
indicativo

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

2. Espero que en las salas del museo no ______ (hay) tanta gente.
A
subjuntivo
B
indicativo

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

3. Es posible ______ (quedarse) largo tiempo delante de los cuadros.
A
subjuntivo
B
indicativo

Slide 21 - Quiz

quedarse, geen que
algemeen mededeling
4. Es importante que los museos ______ (tener) sillas en las salas de exposición.
A
subjuntivo
B
indicativo

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

5. Parece que aquí está prohibido ______ (hablar) en voz alta.
A
subjuntivo
B
indicativo

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

6. No ha venido a clase, tal vez ________ (estar) enfermo.
A
subjuntivo
B
indicativo

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

7. ¿Para qué _______ (comprar) tantas bolsas?
A
subjuntivo
B
indicativo

Slide 25 - Quiz

compras, para qué in een vraag>indicativo
Het verschil tussen indicativo en subjuntivo is dus ...

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

!Ahora una canción!

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Video

This item has no instructions