Engelse werkwoorden

Engelse werkwoorden
10 minuten lezen.
Uitleg.
Werken aan opdrachten.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Engelse werkwoorden
10 minuten lezen.
Uitleg.
Werken aan opdrachten.

Slide 1 - Slide

0

Slide 2 - Video

Welke Engelse werkwoorden ken je?

Slide 3 - Open question


Bij de meeste werkwoorden werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 4 - Slide

maar..... let op de uitspraak -n

Slide 5 - Slide


Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 6 - Quiz


hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 7 - Quiz


hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 8 - Quiz


hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 9 - Quiz


hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: racen
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Link

Leenwoorden

Slide 12 - Mind map

Engelse ww
- Hetzelfde als Nederlandse werkwoorden
- Bij werkwoorden waarvan de ik-vorm eindigt op -e (voor de uitspraak), laat je die -e ook staan.
faken --> ik-vorm: fake --> hij fake+t (tt)
                                                 --> hij fake+te (vt)

Slide 13 - Slide

Mijn vader (downloaden, tt) elke dag een paar nieuwe liedjes.
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 14 - Quiz

De journalist (interviewen, tt) mij voor de derde keer.
A
interviewt
B
intervieuwt
C
interviewd
D
interviewdde

Slide 15 - Quiz

Jason (barbecueën, tt) het liefst in de achtertuin van zijn huis.
A
barbecued
B
barbecuedt
C
barbecuet
D
barbecuette

Slide 16 - Quiz

Op die gladde weg (skate, tt) mijn vriendje het liefst.
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 17 - Quiz

Romy en Marie (racen, vt) op hun fiets door de straat.
A
raceten
B
racetten
C
raceden

Slide 18 - Quiz

Tijdens de marathon (finishen, vt) Anniek en Irma tegelijk.
A
finishden
B
finishten
C
finishtten

Slide 19 - Quiz

Aan de slag!

Maak van blz. 66:
opdr. 1
opdr. 2 t/m 4 (zin 1 t/m 3)
opdr. 5

Slide 20 - Slide