KD // skia // les 3

Skiascopie
1 / 13
next
Slide 1: Slide
OptiekMBOStudiejaar 3

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Skiascopie

Slide 1 - Slide

Vorige les
  • Bij skiascopie is het doel om tot 'flitsen' te komen in het pupilvlak. Het reflexstadium is dan 'neutraal'.
  • Naar mate de ametropie groter is, wordt de lichtkegel breder en dus zwakker en trager.
  • Vaak wordt gekozen om te werken met een divergente bundel.
  • Je kan ook een convergente bundel gebruiken; de bewegingen zijn tegenovergesteld.
  • Er wordt gewerkt met een werkafstand; deze moet je aan het eind van je meting verrekenen. 

Slide 2 - Slide

Divergente en convergente lichtbundel
Myopie

Divergerende bundel:
Je ziet een tegenbeweging met een divergerende bundel; er is sprake van een myopie.


Convergerende bundel:
Je ziet een meebeweging  met een convergerende bundel; er is sprake van een myopie.

Slide 3 - Slide

Divergente en convergente lichtbundel
Hypermetroop

Divergerende bundel:
Je ziet een meebeweging met een divergerende bundel; er is sprake van een hypermetroop.

Convergerende bundel:
Je ziet een tegenbeweging met een convergerende bundel; er is sprake van een hypermetroop.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Werkafstand
Het einddoel van de meting is het "flitspunt" bereiken.




Maar dan ben je nog niet klaar.
Je hebt het flitspunt vastgesteld d.m.v. het voorhouden van glazen, terwijl je als onderzoeker op een vaste afstand voor de klant zit.

Hierdoor ontstaat een overcorrectie.

Slide 6 - Slide

Werkafstand
Je moet de werkafstand compenseren om de juiste correctie vast te stellen.

Dat kan je doen d.m.v. het plaatsen van een werkglas óf d.m.v. het berekenen van een correctiefactor.

De werkafstand hangt af van de situatie van de onderzoeker; heeft de onderzoeker lange armen, dan zal de werkafstand ook langer zijn.

Slide 7 - Slide

Werkafstand
Bepaal voor jezelf de afstand waarop je het meest ontspannen werkt.
Meet deze afstand op met een centimeter.

Je rekent de werkafstand om naar de correctie afstand ( 1 / afstand (m) = dpt). 

Voorbeeld:
Je ziet een flits met een sterkte van S +3,00. Je hebt gemeten op 66 cm.
Je hebt een werkglas van S +1,50 in de pasbril geplaatst ( 1/0,66 = 1,50 dpt).
Aan het einde van de refractie haal je het werkglas eruit.
De uiteindelijke correctie is dan; S +3,00 min S +1,50 = S +1,50.

Slide 8 - Slide

Werkwijze
  1. Ga tegenover de klant zitten.
  2. Stel de pasbril juist af.
  3. Plaats een werkglas in de pasbril (a.d.h.v. de werkafstand).
  4. Maak de kamer donker.
  5. Laat de klant naar een fixatiepunt kijken (groen vlak).
  6. Ga recht voor het rechteroog zitten. Laat de klant aangeven wanneer het fixatiepunt niet meer zichtbaar is (dan zit je in de weg).
  7. Stel de skiascoop in op een divergerende lichtbundel.
  8. Schijn de bundel in het rechteroog en observeer de rode reflex; is deze helder, zwak, breed of smal? 

Slide 9 - Slide

Werkwijze
9. Schijn de bundel een aantal keer heen en weer; is er meebeweging of tegenbeweging?
10. Zorg dat je een tegenbeweging krijg (plus toevoegen). Dit doe je bij beide ogen!
11. Zwak het rechteroog nu in kleine stapjes (0,50) af tot je een flitspunt krijgt. 

Herhaal dit voor het linkeroog.
Controleer altijd het rechteroog opnieuw, zeker als sprake is van een hypermetrope in één of beide ogen.

Verwijder de werkglazen en meet de visus.
Noteer de sterkte en de visus.

Slide 10 - Slide

Problemen oplossen
  • Vermoed je een hoge min of plus sterkte? Begin dan met een grote stap (S +/- 4,0).
  • Een zwakke reflex kan veroorzaakt worden door (lens)troebelingen. Beweeg de hals van de skiascoop iets omhoog, zodat de bundel minder spreidend wordt.
  • Door verschil in helderheid in de verschillende meridianen (90/180) heb je waarschijnlijk te maken met flink astigmatisme.
  • Een kleine pupil maakt skiascopie moeilijker, je kan dan iets dichterbij gaan zitten en maak de bundel minder fel.
  • Een asferische cornea en lens geeft meer vervorming. Concentreer je daarom op het centrum van de retinale reflex.
  • Probeer accommodatie te voorkomen. 

Slide 11 - Slide

Oorzaken van fouten
  • Onjuiste werkafstand (vaak te dichtbij).
  • Onvoldoende geneveld.
  • Na afloop het werkglas vergeten.
  • Hoofd van de onderzoeker blokkeert het zicht van de klant en hierdoor wordt geaccommodeerd.
  • Klant kijkt naar een verkeerd fixatiepunt. 

Slide 12 - Slide

einde
Examen?

Slide 13 - Slide