Studenten werken in tweetallen. Eén student krijgt een gevoel of situatie (bijvoorbeeld: blij, boos, zenuwachtig) en moet dit non-verbaal communiceren naar de ander zonder woorden.
De andere student moet raden welk gevoel of situatie wordt gecommuniceerd, en daarna de situatie bespreken: welke signalen hebben hen geholpen om het te begrijpen?