Macht en mensen in de Republiek

Wat moet je kennen?
  •  Waar de macht binnen de Republiek ligt.
  • Wat generaliteitslanden zijn.
  • Waarom er een machtsstrijd is tussen stadhouders en raadpensionarissen.
  • Wat de gelaagdheid van de bevolking is en of er sociale mobiliteit mogelijk is.
  • Wat de houding ten aanzien van vreemdelingen is.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat moet je kennen?
  •  Waar de macht binnen de Republiek ligt.
  • Wat generaliteitslanden zijn.
  • Waarom er een machtsstrijd is tussen stadhouders en raadpensionarissen.
  • Wat de gelaagdheid van de bevolking is en of er sociale mobiliteit mogelijk is.
  • Wat de houding ten aanzien van vreemdelingen is.

Slide 1 - Slide

Wat zegt de naam Republiek der 7 Verenigde Nederlanden?
  • Republiek: Er is geen koning. De macht is in handen van een groepje bestuurders> regenten.


  • 7 Nederlanden: De gewesten zijn autonoom ( besturen zichzelf als landjes met een eigen bestuur o.l.v een stadhouder)


  • Verenigde Nederlanden: Ze maken gezamenlijk eensgezind afspraken over zaken van algemeen belang o.l.v. de raadpensionaris.


Slide 2 - Slide

De Republiek en de generaliteitslanden
  • Holland was het grootste en rijkste gewest. (58% belasting)
  • Het 8ste gewest Drenthe mocht niet meevergaderen in de Staten-Generaal.(1% belasting)
  • Staats- Brabant/ Zeeuws-Vlaanderen/Limburg waren(katholiek) veroverd en werden bestuurd door de Staten-Generaal.

Slide 3 - Slide

Wie waren de regenten?

Rijke burgers (steden) of adel (platteland) met bestuurs - functie. 

Het patriciaat (laag van regenten) verdeelden de (goedbetaalde) baantjes onderling.

Slide 4 - Slide

Tussen de stadhouder (legeraanvoerder), hier Willem III en de raadpensionaris
( vertegenwoordiger van de Staten-Generaal en Holland) was regelmatig strijd. Hier verliest raadpensionaris Johan de Witt 1672 

Slide 5 - Slide

De bevolkingslagen in de Republiek
  1. Het Patriciaat: 4,5 % van de bevolking. Rijk en machtig.
  2. Gegoede burgerij: eigenaren van grote bedrijven, rijke boeren en rijke kooplieden (geen bestuursfunctie) 10% van de bevolking. Zij waren rijk.
  3. Kleine burgerij: geschoolde arbeiders, kleine ondernemers en boeren. Hun inkomen was voldoende tot goed, afhankelijk van de economie. rond de 25%
  4. Het gemeen(grauw/ Jan Hagel): gewone volk zonder "bezit"; arbeiders, dagloners en werklozen. rond de 60%

Slide 6 - Slide

Michiel de Ruyter van scheepsjongen tot admiraal. eind 16de, begin 17de eeuw was er volop sociale mobiliteit.

Johan van Oldenbarnevelt. Van zoon criminineel tot raadpensionaris eind 17de eeuw hield het patriciaat de toegang gesloten.

Slide 7 - Slide

De positie van de vrouw

In de 2 bovenste lagen had de vrouw vooral de leiding over het huishouden,

maar velen waren ook werkzaam in de zaak van hun man en hadden bestuurstaken bij liefdadigheid als weeshuizen.

Maar: GEEN POLITIEKE FUNCTIES.

Slide 8 - Slide

positie van de vrouw

In de andere lagen moest de vrouw gewoon meewerken voor aanvulling van het inkomen.

Binnen het bedrijf van haar man of buitenshuis ( bijv. als min bij een rijke vrouw).

Slide 9 - Slide

vluchtelingen naar de republiek: Wij hadden arbeidskrachten, kennis en kapitaal nodig.
Wij waren tolerant voor andere protestantse geloven, maar joden mochten bijvoorbeeld geen bestuursfunctie hebben

Slide 10 - Slide

Wat zijn de Generaliteitslanden?
A
De gewesten die vertegenwoordigd waren in de Staten-Generaal
B
De koloniën
C
De gebieden die bestuurd werden door de Staten-Generaal
D
De gebieden die geen afgevaardigden hadden in de Staten-Generaal

Slide 11 - Quiz

De meeste mensen behoorden tot
A
het gemene volk
B
de kleine burgerij
C
De bourgeoisie
D
het patriciaat

Slide 12 - Quiz

Wat is het patriciaat?
A
De bourgeoisie
B
de laag van politieke bestuurders
C
de bestuurders van bedrijven
D
de adel

Slide 13 - Quiz

Het grauw is niet?
A
de laag waarin ook bedelaars en zwervers zitten
B
Jan hagel
C
het gemeen
D
de kleine burgerij

Slide 14 - Quiz

De sociale mobiliteit
A
was groot in de republiek
B
gold alleen voor de Gouden eeuw
C
was er niet
D
was alleen in de eerste periode van de Republiek

Slide 15 - Quiz

De rol van de vrouw
A
was is alle lagen huisvrouw
B
was is alle lagen vooral buitenshuis
C
was naast de man op het werk, vooral bij de kleine burgerij en bourgoisie
D
was gelijkwaardig aan de man

Slide 16 - Quiz

De machtsstrijd tussen raadpensionaris en stadhouder werd uiteindelijk gewonnen door:
A
stadhouder
B
raadpensionaris
C
geen van beiden, want beide functies bleven
D
was na de vrede van Munster voor beiden over.

Slide 17 - Quiz

Stelling over tolerantie.
A
Wij waren alleen tolerant tegenover joden
B
iedereen was welkom, maar alleen calvinisten kregen ook bestuursfuncties.
C
iedereen was welkom en had gelijke rechten
D
wij waren vooral tolerant tegenover hugenoten

Slide 18 - Quiz