Onrust, nakijken.

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Lees de zinnen in stilte: 30 sec
1 Ik hou van katten, eten en tv kijken.
2 Ik hou van katten eten en tv kijken.
 3) Kinderen die op de speelplaats spelen ook graag opruimen.
4) Kinderen die op de speelplaats spelen: ook graag opruimen.
5)Opgelet: gevaarlijke hond sluit het hek.

6) Opgelet: gevaarlijke hond! Sluit het hek!
 
.
2 Opgelet: gevaarlijke hond! Sluit het hek!1
1 Dit is een waarschuwing dat je moet opletten, want er is een hond bezig het hek te sluiten.
2 Dit is een waarschuwing dat je het hek moet dichtdoen, omdat er een gevaarlijke hond zit.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Voor 'want' en 'omdat' zet je een komma.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Waar moet de komma?
A
Ik rijd hard want ik heb haast.
B
Ik rijd hard, want ik heb haast.
C
Ik rijd hard want, ik heb haast.

Slide 9 - Quiz

Een komma gebruik je:
A
bij een opsomming
B
tussen 2 bijvoeglijk naamwoorden
C
tussen 2 persoonsvormen in een samengestelde zin
D
Allemaal

Slide 10 - Quiz

Waar moet de komma?
A
Piet, hoe oud ben jij?
B
Piet hoe oud, ben jij?
C
Piet hoe, oud ben jij?
D
Hier hoeft geen komma

Slide 11 - Quiz

Waar moet de komma?
A
Als jij een film uitzoekt maak, ik het eten klaar.
B
Als jij een film uitzoekt maak ik het eten klaar.
C
Als jij een film uitzoekt, maak ik het eten klaar.
D
Als jij een film, uitzoekt maak ik het eten klaar.

Slide 12 - Quiz

Een komma geeft aan dat:
A
er een nieuwe zin komt
B
je even moet wachten voor je verder leest
C
dat er een nieuwe alinea komt

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide