Herhalen par 2.1

Noem twee voordelen van het platteland ten opzichte van de stad.
1 / 19
next
Slide 1: Open question
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Noem twee voordelen van het platteland ten opzichte van de stad.

Slide 1 - Open question

Waar of niet waar?
Rond 1850 leefde ongeveer 50% van de Nederlandse bevolking in armoede
A
Waar
B
niet waar

Slide 2 - Quiz

Wie hadden stemrecht in 1850?

Slide 3 - Open question

Mensen moeten hun eigen problemen oplossen. Daar is de overheid niet voor. 
Als je arm bent is dat Gods wil
De regering moet sociale wetten maken om de arbeiders te beschermen
Liberalen
Socialisten
Confessionelen

Slide 4 - Drag question

Wat zijn sociale wetten?

Slide 5 - Open question

Wat was de eerste sociale wet?
A
De woningwet
B
De Leerplichtwet
C
De Armenwet
D
De Ongevallenwet

Slide 6 - Quiz

Uit welk jaar komt de armenwet?

Slide 7 - Open question

Waarom vonden zelfs de liberalen in 1873 dat er iets voor de armen gedaan moest worden?

Slide 8 - Open question

Uit welk jaar komen de Leerplichtwet, de Ongevallenwet en de Woningwet?

Slide 9 - Open question

Armen die niet geholpen worden door familie of de kerk krijgen hulp uit het armenfonds van de gemeenten
Als je na een fabrieksongeval niet meer kan werken krijg je een kleine uitkering
Alle huizen krijgen aparte keukens en slaapkamers, een kraan en een wc (die wc mag niet in de keuken uitkomen)
Deze wet betekende het einde van de kinderarbeid. Kinderen tussen 6 en 12 jaar moeten naar school. 
Woningwet
Leerplichtwet
Armenwet
Ongevallenwet

Slide 10 - Drag question

In welk jaar brak in de VS de economische crisis uit?

Slide 11 - Open question

Zet in de goed volgorde. Hoe werkt een economische crisis?
Nog meer mensen verliezen hun baan
Fabrieken / landbouwbedrijven raken hun geprocuceerde spullen niet meer kwijt
Er worden arbeiders ontslagen
Mensen zonder baan hebben geen geld, en kunnen dat dus ook niet uitgeven. Meer fabrieken gaan failliet
1
2
3
4

Slide 12 - Drag question

Hoe kan die crisis vanuit de VS overslaan naar Nederland?

Slide 13 - Open question

In 1930 waren in Nederland 100.000 arbeiders werkloos. Hoeveel waren er in 1936 werkloos?
A
500.000
B
400.000
C
650.000
D
300.000

Slide 14 - Quiz

Noem twee nadelen van de steunverlening
A
Het was veel te weinig om van te kunnen leven
B
Het was niet iedere maand hetzelfde bedrag
C
De overheid betaalde wel eens te laat
D
Kleding en schoenen waren heel herkenbaar. Iedereen kon zien dat ze van de steun waren

Slide 15 - Quiz

Het Amsterdamse Bos, de Afsluitdijk en het uitgraven van natuurreservaten zijn voorbeelden van ...

Slide 16 - Open question

Vanaf welk jaar leidde Colijn de regering?

Slide 17 - Open question

Wat hoort bij elkaar?
bezuinigen op uitkeringen en lonen
geld uitgeven om mensen aan werk te helpen
1935
Colijn
1934
Socialisten
Dit plan ging door
Dit plan is nooit doorgegaan
Plan van de Arbeid
Aanpassingspolitiek

Slide 18 - Drag question

Wat hebben het Jordaanoproer, de Huurstaking en de staking van Textielarbeiders in Twente met elkaar gemeen?
A
Ze eindigden in een veldslag met de politie
B
De arbeiders kregen hun zin
C
Ze hielpen helemaal niets.
D
ze zorgden voor nieuwe sociale wetten

Slide 19 - Quiz