Opdracht betoog schrijven - 2HV

Opdracht betoog
Een overtuigende tekst schrijven
2HV
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Opdracht betoog
Een overtuigende tekst schrijven
2HV

Slide 1 - Slide

Aan het einde van deze les:
  • kan je een bouwplan maken voor een overtuigende tekst.
  • kan je een overtuigende tekst schrijven op basis van dit bouwplan.
  • kan je een tekst schrijven zonder spel- en taalfouten.

Slide 2 - Slide

Hoe wordt de mening van de schrijver ook wel genoemd?
A
het argument
B
het standpunt

Slide 3 - Quiz

Argumenten zijn er om je te overtuigen.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Overtuigende tekst
In een overtuigende tekst geeft de schrijver zijn mening.
Het doel is dat de lezer die mening overneemt. 
De schrijver geeft argumenten om de lezer te overtuigen van zijn standpunt.


Slide 5 - Slide

Opbouw overtuigende tekst
Inleiding: de mening van de schrijver. Dit wordt ook wel het standpunt genoemd.

Kern: de argumenten. Dit zijn vaak de feiten.

Slot: de conclusie. Hier herhaalt de schrijver zijn standpunt of mening.

Slide 6 - Slide

Zo schrijf je een overtuigende tekst

  1. Maak een bouwplan.
  2. Schrijf de inleiding: probeer je lezer meteen te boeien. Begin met
    omschrijf het onderwerp en kondig je standpunt aan met signaalwoorden zoals Ik vind …, Ik ben van mening dat …, Het wordt tijd dat ….
  3. Gebruik in het middenstuk bij elk nieuw argument signaalwoorden voor een opsomming: om te beginnen, bovendien, vervolgens, daarnaast, ook, ten slotte (tekstverbanden).
  4. Herhaal in het slot kort je standpunt. Gebruik signaalwoorden voor een conclusie: al met al, kortom, daarom, dus (tekstverbanden).
  5. Zet een titel boven je tekst.

Slide 7 - Slide

Inleiding

De inleiding van een tekst heeft twee functies: de lezer nieuwsgierig maken en het onderwerp introduceren. De inleiding kan uit één of twee alinea’s bestaan, soms zelfs meer.

Slide 8 - Slide

Inleiding

Aan het begin van de inleiding probeert de schrijver de lezer nieuwsgierig te maken een goede aandachtstrekkers, bijvoorbeeld een verhaaltje of anekdote, een aanleiding, een probleemstelling of iets uit de actualiteit.



Slide 9 - Slide

Anekdote:
een voorbeeld, zoals een anekdote, een (meestal grappig) waargebeurd verhaaltje of een eigen ervaring:

– Twee eersteklassers vermaken zich in de pauze op school met een potje tafelvoetbal. Iets verderop zijn er twee aan het tafeltennissen. Andere leerlingen zitten in groepjes bij elkaar in de aula. Er is opvallend veel herrie.



Slide 10 - Slide

aanleiding:
de reden voor het schrijven van een tekst:

– In het dagblad Trouw betoogde Jos van der Schot onlangs dat kernenergie ons niet helpt om de klimaatdoelen te halen. Hij is niet de enige die weerstand tegen deze vorm van energie heeft.



Slide 11 - Slide

Vervolgens introduceert de schrijver in een volgende alinea het onderwerp door zijn standpunt te geven:
(bijv. na die aanleiding:)

Helaas worden maar al te vaak de voordelen van kernenergie over het hoofd gezien. Die wegen ruimschoots op tegen de nadelen. Naar mijn mening is kernenergie dan ook essentieel om klimaatverandering tegen te gaan.

Slide 12 - Slide

Middenstuk
Vervolgens ga je in het middenstuk je lezer overtuigen met verschillende argumenten, redenen waarom je iets vindt.

Gebruik tenminste drie argumenten en begin voor elk argument een nieuwe alinea.

Slide 13 - Slide

Slot
Ook het slot van een tekst kan uit een of meer alinea’s bestaan. Daarin formuleert de schrijver vaak de hoofdgedachte van de tekst.
Vaak is de hoofdgedachte een conclusie of een samenvatting. Die kan de schrijver aanvullen met een aanbeveling (advies) of een toekomstverwachting. Hij gebruikt daarbij signaalwoorden die wijzen op die functies, zoals daarom, kortom, al met al en dus
Soms sluit de schrijver in het slot aan bij de inleiding, zodat de tekst mooi ‘rond’ is.

Slide 14 - Slide

Bouwplan
Een bouwplan is een ontwerp van de tekst die je gaat schrijven. 

In het bouwplan bedenk je alvast wat je wil vertellen, zodat je daar niet meer over na hoeft te denken tijdens het schrijven van de tekst.

Slide 15 - Slide

Voorbeeld bouwplan
Tekstdeel
Alinea
Deelonderwerp
Steekwoorden
Inleiding
1
Introduceer je onderwerp en laat weten wat jouw mening is.
middenstuk
2
Argument 1
middenstuk
3
Argument 2
middenstuk
4
Argument 3
Slot
5
Afsluiting, slotwoord

Slide 16 - Slide

Wat staat er in de inleiding van een overtuigende tekst?
A
de argumenten
B
de conclusie
C
de mening van de schrijver

Slide 17 - Quiz

Wat staat er in de kern van een overtuigende tekst?
A
de argumenten
B
de conclusie
C
de mening van de schrijver

Slide 18 - Quiz

Wat staat er in het slot van een overtuigende tekst?
A
de argumenten
B
de conclusie
C
de mening van de schrijver

Slide 19 - Quiz

In de conclusie herhaalt de schrijver zijn standpunt of mening.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

We lezen nu vanaf het scherm twee verschillende betogen die allebei over hetzelfde onderwerp gaan. 
Na afloop gaan we de verschillen bespreken en wil ik weten wat je goed vond of wat juist niet.

Slide 21 - Slide

Checklist:
  • Worden in de inleiding het onderwerp en het standpunt genoemd?
  • Is er in het middenstuk voor elk argument een aparte alinea gebruikt?
  • Wordt in het slot kort het standpunt herhaald?
  • Bevat de tekst signaalwoorden?
  • Worden verbindingswoorden correct gebruikt?
  • Wordt er een conclusie getrokken?
  • Zijn spel- en taalfouten verbeterd?






Slide 22 - Slide

Welke verschillen zie je nu al?

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Ga nu naar deze website:


Zoek een stelling uit en maak een opzet van een betoog door het bouwplan te maken (dus nog niet het hele betoog). Bedenk goede argumenten om je stelling te onderbouwen.

Je mag hierbij werken in tweetallen.

Slide 29 - Slide

Voorbeeld bouwplan
Tekstdeel
Alinea
Deelonderwerp
Steekwoorden
Inleiding
1
Introduceer je onderwerp en laat weten wat jouw mening is.
middenstuk
2
Argument 1
middenstuk
3
Argument 2
middenstuk
4
Argument 3
Slot
5
Afsluiting, slotwoord

Slide 30 - Slide

Vervolgles:
Formuleren §2 - Variatie in woordgebruik

Slide 31 - Slide