Crisissituatie

Crisissituatie
1 / 16
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Crisissituatie

Slide 1 - Slide

klinisch redeneren volgens bakker

Slide 2 - Slide

3 o's
observeren:
Allerlei feiten mogelijke feiten die je waarneemt: Klinische symptomen, klachten, controles, lab waardes, bloedwaarden enz.

ordenen: aan de hand van de observaties ga je ordenen.
- wat heb je waargenomen?
- waar zit het probleem?
- wat is het probleem? 

Slide 3 - Slide

oordelen:
- diagnosticeren 
- constateren 
- vaststellen 

Slide 4 - Slide

6 stappen:
  1. oriëntatie op de situatie/ klinisch beeld
  2. klinische probleemstellingen 
  3. aanvullend klinisch onderzoek
  4. klinisch beleid 
  5. klinisch verloop 
  6. nabeschouwing  

Slide 5 - Slide

welke crisissituatie hulpmethodes ken jij?

Slide 6 - Mind map

oriëntatie op de situatie/ klinisch beeld
beoordeel de situatie op de grond van klinisch beeld/ voorgeschiedenis en geef je aanbeveling

  • SBAR (info vergaring en communicatie) 
  • EWS ( duiding van urgentie)
  • AVPU/ EMV 
  • SIRS (beoordeling sepsis)
  • SCEGS (psychosociale info vergaring en communicatie) 


Slide 7 - Slide

Denkt jij te weten hoe je moet reageren in een crisissituatie ??
A
Ja duhh
B
nee, ben bang dat ik dicht sla.

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

TIA “Transient Ischaemic Attack” 
TIA staat voor het Engelse “Transient Ischaemic Attack”. Dit is een tijdelijke doorbloedingsstoornis in de hersenen. Het is eigenlijk een kortdurend herseninfarct.

De klachten van een TIA zijn dezelfde als die van een “gewone” beroerte maar duren meestal niet langer dan twintig minuten. In elk geval zijn de klachten binnen vierentwintig uur weer volledig verdwenen.
Een TIA is dus eigenlijk een beroerte die niet doorzet maar een TIA kan wel een voorbode zijn voor een beroerte (met blijvende neurologische uitval).

Slide 10 - Slide

Welke test methode kun je uitvoeren om een TIA te herkennen?

Slide 11 - Open question

FAST- test
De FAST-test is een snelle test om een beroerte bij iemand te herkennen. FAST staat voor: Face, Arm, Speech en Time en kan worden vertaald naar 'GAST': Gezicht, Arm, Spraak en Tijd.
Gezicht (Face)
Vraag de persoon om te lachen of de tanden te laten zien. Let op of de mond scheef staat en een mondhoek naar beneden hangt.
Arm (Arm)
Vraag de persoon om beide armen tegelijkertijd horizontaal naar voren te strekken en de binnenzijde van de handen naar boven te draaien. Let op of een arm wegzakt of rondzwalkt.
Spraak (Speech)
Vraag aan de persoon of aan de familieleden of er veranderingen zijn in het spreken (onduidelijk spreken of niet meer uit de woorden kunnen komen).
Tijd (Time)
Stel vast hoe laat de klachten bij de persoon zijn begonnen. Dit is van belang voor de behandeling.


Slide 12 - Slide

CASUS 2 !

Slide 13 - Slide

De vrouw is op zijn brommer aangereden door een auto. Een mobiele urgentiegroep kwam ter plaatse. De man was:
- Suf
- Onrustig
- Bloeddruk 70/50 mmHg
- Snelle pols 150/min
- Bleek
- Zweten
- Klam
Zijn rechterbeen had een abnormale stand. Deze is gestabiliseerd. Hij heeft een harde halskraak omgekregen. Er is een intraveneuze lijn gemaakt, en de patiënt is geïntubeerd.

Slide 14 - Slide

Hypovolemische shock
Een hypovolemische shock is een shock die ontstaat doordat er te weinig bloed in de bloedvaten zit. Als er te weinig bloed is, is de bloeddruk zo laag dat het hart het bloed niet meer rond kan pompen. Dit komt bijvoorbeeld voor bij ernstig bloedverlies door een ongeval of door een inwendige bloeding.

Slide 15 - Slide

Einde !

Slide 16 - Slide