27-5-2021 (3gt3)

Welcome back 3gt3 :)
Today:



  • Homework... ?
  • Grammar: articles
  • Get to work!
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welcome back 3gt3 :)
Today:



  • Homework... ?
  • Grammar: articles
  • Get to work!

Slide 1 - Slide

Goals

Aan het einde van de les...
- Weet je hoe je de verschillende articles gebruikt.
- Heb je goed gewerkt.


Slide 2 - Slide

Your homework...

Slide 3 - Slide

A R T I C L E S
Wat weet je hier van? Wat zijn articles?

Slide 4 - Slide

Articles
De Engelse taal kent drie lidwoorden, net zoals we dat in Nederland ook kennen.

Slide 5 - Slide

In het Nederlands kennen we twee bepaalde en één onbepaald lidwoord:
de, het, een

De en het zijn bepaalde lidwoorden.
- De jongen, het meisje. Het gaat over een specifieke jongen / meisje.

Een is een onbepaald lidwoord.
- Een jongen. Het gaat over een jongen in het algemeen.



Slide 6 - Slide

In het Nederlands kennen we twee bepaalde en één onbepaald lidwoord:
de, het, een

De en het zijn bepaalde lidwoorden.
- De jongen, het meisje. Het gaat over een specifieke jongen / meisje.

Een is een onbepaald lidwoord.
- Een jongen. Het gaat over een jongen in het algemeen.



In het Engels kennen we twee onbepaalde en één bepaald lidwoord:
a, an, the

A en an zijn onbepaalde lidwoorden.
- A boy, an apartment. Het gaat over een appartement in het algemeen.

The is een bepaald lidwoord.
- The apartment. Dit gaat over een specifiek appartement. 

Slide 7 - Slide

Articles: a, an & the
a & an betekenen 'een' en worden gebruikt voor algemene dingen.

- We have a lesson at 10 o'clock.
- He eats an egg every day.

Het lidwoord the wordt gebruikt voor specifieke dingen.

- The lesson starts at 10 o'clock.

Slide 8 - Slide




- an apple
- an exam
- an umbrella

Wat valt je op? Welk verschil zie je? 



- a car
- a boy
- a rainbow
Moet ik 'a' of 'an' gebruiken?

Slide 9 - Slide



- an apple
- an exam
- an umbrella

Als een woord met een klinker (a, o, u etc.) begint, gebruik je an.


- a car
- a boy
- a rainbow

Als een woord met een medeklinker (k, c, s etc.)  begint, gebruik je a.
Moet ik 'a' of 'an' gebruiken?

Slide 10 - Slide






- uniform [joe]
- a uniform

- one-way [wan]
- a one-way





Do you wear a uniform to school?


This is a one-way street.
Uitzondering
Sommige woorden beginnen met een klinker, maar worden uitgesproken als een medeklinker. Je focust op de klank!

Slide 11 - Slide






- hour [au]
- an hour

- MP3 [em]
- an MP3





It takes me an hour to get there.


He has an MP3 player.
Uitzondering
Sommige woorden beginnen met een medeklinker, maar worden uitgesproken als een klinker. Je focust op de klank!

Slide 12 - Slide

... computer
A
a
B
an

Slide 13 - Quiz

... planet
A
a
B
an

Slide 14 - Quiz

... article
A
a
B
an

Slide 15 - Quiz

... honest woman
A
a
B
an

Slide 16 - Quiz

Articles: the
Je gebruikt the als je naar iets specifieks verwijst


- Lisa likes the boy with red curly hair.
- The new teacher is very nice.
- They built the hospital in 2015.

Slide 17 - Slide

Articles
Soms kun je het lidwoord helemaal weglaten.
I'm at school.
Je bent een leerling en zit op school.
I'm at the school.
Je bent een school aan het bezoeken.
I'm in hospital.
Je bent een patiënt en wordt behandeld.
I'm at the hospital.
Je bezoekt het ziekenhuis.

Slide 18 - Slide

Een specifieke bloem
A
flower
B
a flower
C
an flower
D
the flower

Slide 19 - Quiz

een tafel in het algemeen
A
table
B
a table
C
an table
D
the table

Slide 20 - Quiz

Do:
Unit 6.2 exercises 15 - 19





Als je meer uitleg nodig hebt steek je je vinger op / meld je dit in de chat.

Get to work!
- Je mag (zachtjes) overleggen.
- Je mag naar muziek luisteren     via je Chromebook.




- Klaar? Practise more unit 6.2

Slide 21 - Slide

Homework Monday 31-05



Do:
Exercises 15 - 19 (unit 6.2)
Study: Vocabulary unit 6.3

Slide 22 - Slide

Geef antwoord op de volgende vragen:

1. Wanneer gebruik je the en wanneer gebruik je a/an?
2. Hoe weet je of je a of an moet gebruiken?

Slide 23 - Open question

Writing activity
Grab a pen and a piece of paper! 

Slide 24 - Slide

Step 1
Choose ONE number and write it down on your piece of paper.

1
2
3
4
5

Slide 25 - Slide

Step 2
Choose ONE letter and write it down on your piece of paper.

A
B
C
D
E

Slide 26 - Slide

Step 3
Choose ONE symbol and write it down on your piece of paper.

?
!
@
#
&

Slide 27 - Slide

Writing activity
You are going to write a short story. There are a few rules you have to follow!

- The story should have a minimum of 100 words.
- The story must be appropriate and not contain any swear words.
- You must include at least 5 adjectives AND 5 adverbs.
- You have to stick to your chosen number, letter and symbol...

Slide 28 - Slide

Your main character

1. a prince
2. a 73-year-old woman
3. a witch
4. Ms. Demir
5. Your favourite celebrity

Slide 29 - Slide

The location

A the forest
B Venlo
C the zoo
D the beach
E a haunted house

Slide 30 - Slide

Emotion of your main character

? happy
! scared
@ sad
# angry
& nervous

Slide 31 - Slide