1.1 Geld:
--> Wat zijn inkomsten/uitgaven
--> Waarom sparen mensen/spaarmotieven
--<> verschillende soorten uitgaven
This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Geld dat je krijgt of verdient
* je verjaardag
* bijbaantje
*zakgeld
*kleedgeld
Het geld dat je uitgeeft aan:
* eten
* cadeautjes
* kleding
* etc
- Sparen voor een doel
* een mooie reis, een nieuwe game, een nieuwe laptop
- Sparen als je later geld nodig zou hebben
* als de wasmachine kapot gaat
* als de auto kapot gaat
Als je het op de bank zet krijg je rente
1. Dagelijkse uitgaven
* uitgaven voor dingen die je dagelijks nodig hebt en heel vaak koopt
2. Vaste lasten
*Uitgaven die elke maand terugkomen
3. Incidentele uitgaven
* Uitgaven die je soms doet
Zet aan de rechterkant kant
* Dagelijkse uitgaven ( uitgaven aan dingen die je dagelijks nodig hebt)
Zet in het midden
* Vaste lasten (uitgaven aan dingen die elke maand terugkomen ( abonnementen)
Zet aan de linkerkant
* Incidentele uitgaven ( uitgaven aan dingen als je geld over hebt ( vaak leuke dingen
Neem zoveel mogelijk reclamefolders en tijdschriften mee.
Hier gaan we mee aan de slag.
Afmaken cursus 1.1 ( werkblad bij opdr. 15 vind je op blz. 41)