What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Préparations TOETSWEEK 3 klas 1
Exercer les verbes VWO2
1 / 44
next
Slide 1:
Slide
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
This lesson contains
44 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Exercer les verbes VWO2
Slide 1 - Slide
Le verbe Faire: doen/maken
Je fais le test
Marie fait du sport?
Ils font le test
Elles font du sport
Slide 2 - Slide
le verbe
faire
je
fais
tu
fais
il / elle/ on
fait
nous
faisons
vous
faites
ils / elles
font
ik
doe
jij
doet
hij / zij / men
doet
wij
doen
jullie / u
doen /doet
zij [mmv / vmv]
doen
Slide 3 - Slide
Le verbe aller: Gaan
Je vais en France
Marie va voir Pierre
Ils vont en France
Elles vont voir Pierre
Slide 4 - Slide
LE VERBE "FAIRE"
Slide 5 - Slide
le verbe aller
Frans
Nederlands
je vais
ik ga
tu vas
jij gaat
il/elle va
hij/zij gaat
on va
wij/men gaan
nous allons
wij gaan
vous allez
u gaat/jullie gaan
ils/elles vont
zij gaan
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Nous .......... du football.
A
faites
B
fais
C
fait
D
faisons
Slide 8 - Quiz
Marianne ........ du ski!
A
faites
B
fais
C
fait
D
faisons
Slide 9 - Quiz
Vous ....... un dessin aussi?
A
fait
B
fais
C
faites
D
faisons
Slide 10 - Quiz
Max et son copain ....... du hockey tout les jours.
A
vont
B
font
C
ont
D
sont
Slide 11 - Quiz
ik
jullie
jij
hij
zij
wij
il
tu
vous
je
nous
elle
Slide 12 - Drag question
wij hebben
zij zijn
Je suis
Tu as
Nous avons
Ils sont
Ik ben
Jij hebt
Slide 13 - Drag question
Ik
U
Wij
Zij
Jij
Je
Nous
Tu
Vous
Ils/elles
Slide 14 - Drag question
je
tu
elles
nous
il
wij
ik
jij
hij
zij
Slide 15 - Drag question
Pourquoi
Qui
Comment
Où
........... habites-tu?
........... tu vas à l ' ecole ?
........ est ton meilleur ami?
........ tu aimes ce film?
Slide 16 - Drag question
IK BEN
U BENT
WIJ ZIJN
VOUS ÊTES
NOUS SOMMES
JE SUIS
Slide 17 - Drag question
A. optreden
B. ontdekt worden
C. zin hebben om te
A. u gaat/jullie gaan
B. zij gaan
C. ik ga
D. wij gaan
E. il va
F. jij gaat
1. vous allez
2. il va
3. elles vont
4. je vais
5. nous allons
6. tu vas
Slide 18 - Drag question
Vertaal: Tu fais du sport?
A
Jij doet aan sport.
B
Hij doet aan sport.
C
Doet hij aan sport?
D
Doe jij aan sport?
Slide 19 - Quiz
ils vont
A
zij gaan
B
zij zijn
C
zij maken
D
zij hebben
Slide 20 - Quiz
Aller
Gaan
Je
Ik ga
Tu
Jij gaat
Il / elle
Hij / zij ga
on
wij gaan
nous
wij gaan
vous
jullie gaan / u gaat
Ils / Elles
zij gaan
vas
va
vont
allons
vais
allez
Slide 21 - Drag question
Aller
je
tu
il/elle/on
ils/elles
vais
vas
va
vont
Slide 22 - Drag question
Ils font
A
zij doen
B
zij gaan
C
zij zijn
Slide 23 - Quiz
je fais = .............
A
jij doet, maakt
B
jij bent
C
ik ben
D
ik doe, maak
Slide 24 - Quiz
il va
A
hij is
B
hij gaat
C
hij maakt
D
hij heeft
Slide 25 - Quiz
je
il
ils
fait
faites
fais
font
Slide 26 - Drag question
Doen/maken
gaan
vont
font
vas
faites
fais
faisons
vais
allez
Slide 27 - Drag question
Il fait beau
Il fait froid
Il pleut
Il neige
Il fait chaud
Il fait du vent
Slide 28 - Drag question
verbes en -er
Slide 29 - Slide
marcher: Marie marche
danser: Marie danse
chanter: Marie chante
regarder: Marie regarde
habiter: Marie habite en France
Slide 30 - Slide
Ww op -er
Bepaal het hele werkwoord.
Deze herken je aan
-er
aan het eind van het woord
Aim
er
, trouv, ador, parl
,
donn
Slide 31 - Slide
Regarder = kijken
Je regard
e
Tu regard
es
Il/elle/on regard
e
nous regard
ons
vous regard
ez
ils/elles regard
ent
Slide 32 - Slide
Sleep het juiste antwoord naar de juiste vorm
parles
parlons
parle
je (parler)
Nous (parler)
tu (parler)
Slide 33 - Drag question
Sleep het juiste antwoord naar de juiste vorm
parlent
parle
parlez
vous (parler)
il/elle (parler)
ils/elles (parler)
Slide 34 - Drag question
1. Nous .................... (parler) français.
2. Vous ................... (parler) anglais.
3. Il ........... (chanter) en espagnol..
4. Je ............ (parler) hollandais.
5. Elles ................. (chanter) en it
alien.
6. Tu ............. (parler) chinois.
parlez
parlons
chante
chantent
parle
parles
Slide 35 - Drag question
ik eet (manger)
A
je mange
B
je manges
Slide 36 - Quiz
wij praten (parler)
A
vous parlez
B
nous parlons
Slide 37 - Quiz
zij eten (manger)
A
il mange
B
ils mangent
Slide 38 - Quiz
jullie praten (parler)
A
vous parlons
B
vous parlez
Slide 39 - Quiz
jij houdt van (aimer)
A
tu aimes
B
tu aime
Slide 40 - Quiz
nous parlons
A
wij praten
B
zij praten
C
ik praat
D
u praat
Slide 41 - Quiz
Il chante.
A
Hij danst.
B
Jij woont.
C
Ik zing.
D
Hij zingt.
Slide 42 - Quiz
chanter
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
chantent
chante
chantons
chantez
chante
chantes
Slide 43 - Drag question
Au revoir!
Slide 44 - Slide
More lessons like this
Verbes faire en aller
September 2022
- Lesson with
20 slides
Frans
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
klas 1 - onregelmatige werkwoorden
June 2023
- Lesson with
38 slides
Frans
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 1
1THV onregelmatige werkwoorden
May 2019
- Lesson with
25 slides
Frans
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 1
1MHV werkwoorden faire aller avoir etre
March 2022
- Lesson with
10 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
werkwoorden avoir, être, faire, aller etc
December 2021
- Lesson with
40 slides
Frans
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 2
werkblad : het schrijven van zinnen in het Frans
November 2024
- Lesson with
21 slides
Frans
Middelbare school
vmbo t, mavo, havo
Leerjaar 2
Aller & faire
September 2021
- Lesson with
11 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
werkwoorden herhaling klas 3
February 2023
- Lesson with
27 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2