Bas 6 - Aanpassingen bij planten

Bas 6 - Aanpassingen bij planten
1 / 25
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bas 6 - Aanpassingen bij planten

Slide 1 - Slide

Planning
Herhaling (11 stuks)
Theorie  (10 min)
Aantekening
Opdrachten 

Slide 2 - Slide

Schutkleur van een dier is een aanpassing aan de leefomgeving
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een aanpassing van dieren aan hun omgeving?
A
Een giraffe heeft lange poten om snel te kunnen rennen.
B
Een leeuw heeft grote oren om beter te kunnen horen.
C
Een ijsbeer heeft een dikke vacht om warm te blijven.
D
Een vogel heeft veren om te kunnen zwemmen.

Slide 4 - Quiz

Sommige dieren hebben in de winter een dikke vacht. Deze dieren zijn goed aangepast aan het leven in de kou. Is de dikke vacht een aanpassing aan een abiotische factor, een biotische factor of een aanpassing aan zowel een biotische als een abiotische factor?
A
alleen aan een biotische factor
B
alleen aan een abiotische factor
C
zowel aan een abiotische factor als aan een biotische factor

Slide 5 - Quiz

Er zijn verschillende manieren waarop dieren warmte kwijt raken.

Welke aanpassing heeft de olifant om af te koelen?
A
Luchtstroom
B
Zomervacht
C
Grote oren
D
Dikke vetlaag

Slide 6 - Quiz

Hoe heet deze snavel?
A
priemsnavel
B
kegelsnavel
C
pincetsnavel

Slide 7 - Quiz

Hoe heet deze snavel?
A
kegelsnavel
B
pincet snavel
C
priemsnavel
D
haaksnavel

Slide 8 - Quiz

Wat voor soort snavel is dit?
A
zeefsnavel
B
pincetsnavel
C
platte snavel
D
kegelsnavel

Slide 9 - Quiz

Wat voor snavel heeft deze Tureluur?
A
Haaksnavel
B
Zeefsnavel
C
Pincetsnavel
D
Kegelsnavel

Slide 10 - Quiz

Wat voor "ganger" is dit dier?
A
zoolganger
B
teenganger
C
hoefganger
D
kuitganger

Slide 11 - Quiz

Wat voor 'ganger' is een hert?
A
topganger
B
teenganger
C
zoolganger
D
hoefganger

Slide 12 - Quiz

Dit dier is een .....ganger.
A
zoolganger
B
topganger
C
teenganger
D
hoefganger

Slide 13 - Quiz

LEERDOELEN
- Je kunt uitleggen hoe planten zijn aangepast aan hun leefomgeving. 

Slide 14 - Slide

Aanpassingen planten
- Hoeveelheid huidmondjes (Koolstofdioxide opnemen en afgeven zuurstof en waterdamp)
- Oppervlakte bladeren
- Haren op bladeren 
- Wortelstelsel

Slide 15 - Slide

Hoe komen planten aan zuurstof?
Huidmondjes.

Gaswisseling bij fotosynthese.
  • CO2 via de huidmondjes naar binnen.
  • Zuurstof via de huidmondjes naar buiten.

Slide 16 - Slide

Aanpassing plant bij een droge omgeving
  • Diepe wortels/breed wortelstelsel
  • Kleine/geen bladeren
  • Waslaagje
  • Haren of stekels tegen de zon
  • Soms wateropslag in stengel of bladeren
  • Weinig huidmondjes

Slide 17 - Slide

Aanpassingen planten aan een vochtige omgeving
  • Veel huidmondjes.
  • Bladeren groot, dun en bedekt met dunne waslaag.
  • Moeras- en oeverplanten hebben luchtkanalen in stengels.
  • Waterplanten hebben geen huidmondjes (waterpest), of aan bovenzijde blad (lelie).

Slide 18 - Slide

Aanpassingen plant vochtig milieu
Bladeren zijn:
  • groot
  • kaal
  • dun
  • dun waslaagje
  • veel huidmondjes

Slide 19 - Slide

DUS.........

Plant in droog milieu:


  • Weinig huidmondjes
  • Dikke waslaag
  • Klein bladoppervlak


Plant in vochtig milieu:


  • Veel huidmondjes
  • Dunne bladeren
  • Grote bladeren

Slide 20 - Slide

Aanpassingen aan licht

Zonneplanten : Groeien bij veel licht

Schaduwplanten: Groeien het best bij weinig licht


Slide 21 - Slide

Licht






         Schaduwplanten                                                Zonplanten

Slide 22 - Slide

Klimplanten

Slide 23 - Slide

aantekening
huidmondje: Kleine opening in de opperhuid van bladeren waardoor de plant stoffen kan opnemen en afgeven aan de lucht.

luchtkanaal: Kanalen in de stengels van waterplanten om zuurstof naar de wortels te brengen.

waslaagje: Laagje vetachtige stof op de bladeren van planten dat verdamping tegengaat.



Slide 24 - Slide

6.6 Huiswerk
6.6
Lees in je boek bladzijde 104 t/m 107
Maak opdracht 1, 2, 4, 5, 6 en 7 (= 1 t/m 7)

Slide 25 - Slide