Hoofdstuk 8 Rekenen met tijd

Hoofdstuk 8 Rekenen met tijd
1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Hoofdstuk 8 Rekenen met tijd

Slide 1 - Slide

Rekenen met tijd
Doel
Je kent de eenheden van tijd (seconden, minuten, uren)
Je kunt de eenheden van tijd omrekenen. 

Slide 2 - Slide

Eenheden van tijd
Eenheden van tijd
1 minuut            - 60 seconden
1 kwartier           - 15 minuten
1 half uur            - 30 minuten
1 uur                    - 60 minuten of 4 kwartieren of
                               3.600 seconden
1 dag (etmaal)  - 24 uren
1 week                - 7 dagen
1 maand            - 28, 29, 30 of 31 dagen
1 kwartaal         - 3 maanden of 13 weken
1 jaar                   - 365 dagen of 52 weken of 
                               12 maanden
1 decennium     -10 jaar
1 eeuw               - 100 jaar

Slide 3 - Slide

Zet op volgorde van kort naar lang:
etmaal
kwartaal
eeuw
minuut
uur

Slide 4 - Drag question

tijd omrekenen 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Digitale tijd
Hoeveel uur heeft een dag?
Wat is de digitale tijd van de klok in de ochtend?
Wat is de digitale tijd van de klok in de avond?


Slide 8 - Slide

Hoe laat is het op deze klok?
Het is ochtend.

Slide 9 - Open question

Hoe laat is het op deze klok?
Het is avond.

Slide 10 - Open question

Hoe laat is het?
Sleep de juiste tijden naar de klok
5:30
17:30
15:30
4:30
3:30
6:25
16:30
18:25

Slide 11 - Drag question

Hoe laat is het?
Sleep de juiste tijden naar de klok
00:40
23:40
20:12
12:40
08:12
11:40
01:08
01:40

Slide 12 - Drag question

Je wilt met de trein van Kampen naar Zwolle. De trein vertrekt om 10:02 uur. Het is nu 09:42. Hoe lang duurt het nog voordat de trein vertrekt?
A
12 minuten
B
18 minuten
C
20 minuten
D
30 minuten

Slide 13 - Quiz

Huiswerk

Werkboek:
Hoofdstuk 8
Opdracht 1 t/m 7

Slide 14 - Slide