This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.
Items in this lesson
Geef de namen van de faseovergangen 2 en 5.
Nummer 2
Nummer 5
Smelten
Stollen
Rijpen
Verdampen
Condenseren
Sublimeren
Slide 1 - Drag question
In welke fase is water wanneer er condens op een koude ruit in de kamer zit.
A
vast
B
condenseren
C
vloeibaar
D
gas
Slide 2 - Quiz
Water verandert in ijs
Waterdamp verandert in drupels
IJs verandert in water
water verandert in damp
Condenseren
Bevriezen
Smelten
Verdampen
Slide 3 - Drag question
1.
2.
3
4.
5.
6.
rijpen
vervluchtigen
smelten
stollen
condenseren
verdampen
Slide 4 - Drag question
Voor welke faseovergangen dient de stof verwarmd te worden?
Nask leerdoel 27
A
sublimeren, condenseren, stollen
B
rijpen, smelten, verdampen
C
rijpen, stollen, verdampen
D
sublimeren, smelten, verdampen
Slide 5 - Quiz
Je gaat ijs verwarmen. In welke volgorde komen de faseovergangen dan voor?
A
eerst smelten, dan condenseren
B
eerst smelten, dan stollen
C
eerst smelten, dan verdampen
D
eerst verdampen, dan condenseren
Slide 6 - Quiz
Neerslag komt in twee toestanden voor: vast en vloeibaar. Bij welke soorten neerslag is het water vloeibaar?
A
dauw
B
sneeuw
C
regen
D
rijp
Slide 7 - Quiz
Hoe heet de neerslag die je in de zomer 's ochtends op bomen en planten kunt vinden?
A
ijzel
B
dauw
C
regen
D
rijp
Slide 8 - Quiz
Tijdens een willekeurige winterdag zit er veel waterdamp in de lucht. Vervolgens daalt de temperatuur ’s nachts naar −4 °C. Wat zul je de volgende ochtend op de takken vinden?
A
rijp
B
waterdruppels
C
waterdamp
Slide 9 - Quiz
kookpunt
smeltpunt
smelten
Condenseren
Verdampen
stollen
Slide 10 - Drag question
(s)+(l)
(g)
(g)+(l)
(l)
(s)
Slide 11 - Drag question
Sleep de juiste faseovergang naar de juiste plek.
a. Welke faseovergang vindt plaats van 1 naar 2?
b. Welke faseovergang vindt plaats van 2 naar 3?
c. Welke faseovergang vindt plaats van 3 naar 4?
d. Welke faseovergang vindt plaats van 4 naar 1?
Smelten
condenseren
verdampen
stollen
Slide 12 - Drag question
Het kookpunt is een stofeigenschap.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quiz
Kokend water: wat zit er in de belletjes
A
zuurstof
B
lucht
C
waterdamp
D
stikstof
Slide 14 - Quiz
Welke van de volgende uitspraken in waar?
A
Als water kookt, dan neemt de temperatuur van het water toe.
B
Als water kookt, dan blijft de temperatuur van het water gelijk.
C
Als water kookt, dan neemt de temperatuur van het water af.
Slide 15 - Quiz
Bekijk de grafiek hiernaast goed en beantwoord de volgende vraag:
Wat is het stolpunt van paraffine?
A
65 graden
B
53 graden
C
45 graden
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Video
Slide 18 - Slide
Onder welke temperatuur is alcohol een vaste stof?