Week 4 - Les 3

Bonjour tout le monde!
1 / 11
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bonjour tout le monde!

Slide 1 - Slide

Le planning
  • Corriger les devoirs
  • Glossaire leçon 2 - toepassen in opdrachten
  • Faire des exercices
  • Répéter 'devoir' et 'il faut'

Slide 2 - Slide

Le but d'aujourd'hui
  • Je hebt minimaal 3 nieuwe woorden geleerd.

Slide 3 - Slide

On va corriger les devoirs
  • On va corriger ex. 2 et 3 - CD'E, p. 12

Prends un stylo rouge/autre couleur

Slide 4 - Slide

Herhaling - "Il faut" of "devoir"?
1. Mon père a mal à la tête. Il _____?______ aller au docteur.
2. "______?______ faire dus sport 3 fois par semaine." dit le docteur.


Klaar? Lees de woordjes van leçon 2 - LD'E, p. 104

Slide 5 - Slide

Herhaling - "Il faut" of "devoir"?
Il faut gebruik je:
  • bij geen onderwerp in de zin. 

Devoir (vervoegingen) gebruik je:
  • als er wel een onderwerp in de zin is.


Beide kunnen gevolgd worden door een heel werkwoord.

Slide 6 - Slide

Glossaire leçon 2 - LD'E, p. 104
  • Samen doornemen
  • Après: faire ex. 6 - CD'E, p. 13


timer
2:00

Slide 7 - Slide

'Devoir' et 'il faut'
  • Hebben we net kort herhaald.
  • Maintenant: Faire ex. 2A +B - LD'E, 15


Huiswerk : Faire ex. 8, 10- CD'E, p. 14,15

timer
2:00

Slide 8 - Slide

- La réflexion -
Welke woorden heb je geleerd?

Slide 9 - Mind map



  • Faire ex. 8, 10- CD'E, p. 14,15
  • Apprendre le glossaire leçon 2, répéter leçon 1

    Les devoirs

    Slide 10 - Slide

    Vrijdag 25 oktober: Proefwerk Unité 1 (VT21 – 3x)
    • Vaardigheden: lezen, luisteren, schrijven (zinnen maken).

    • Vocabulaire: glossaire unité 1 - LD’E, p. 104, 105*
    * De woordjes hoef je niet letterlijk te vertalen, maar komen terug in opdrachten/vaardigheden/zinnen.

    • Grammaire
    1. les verbes pronominaux - de wederkerende werkwoorden
    2. les adverbes de fréquence - de bijwoorden van tijd
    3. il faut/ devoir - "moeten"
    4. le futur proche - nog behandelen
    Zorg ervoor dat de basiskennis op orde is: de vervoeging van de werkwoorden op -er, het werkwoord avoir, être, aller en faire, de getallen, de kloktijden en de voorzetsels.
    Test unité 1

    Slide 11 - Slide