Clase 19. Unidad 2 C2 Gramática

¡Bienvenidos chicos y chicas!
Martes, 30 de enero de 2024
1 / 49
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

¡Bienvenidos chicos y chicas!
Martes, 30 de enero de 2024

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
  1. Somtoday
  2. Objetivos de la unidad 2
  3. Repasamos el vocabulario. Overhoring.
  4. Seguimos con la unidad 2.
  5. ¡A trabajar!
  6. Final de la clase.

Slide 2 - Slide

Aan het einde van unidad 2:
Leerdoelen:
-    ik kan vertellen wat ik aan het doen ben.
-    ik kan vertellen wat ik (niet) leuk vind om te doen.
-    ik kan over sport/activiteiten/hobby’s praten.
-    ik kan over vrienden/familie praten.

Slide 3 - Slide

Aan het einde van unidad 2:
Succescriteria's
- Ik kan werkwoorden vervoegen in de Gerundio.
- Ik kan het werkwoord gustar goed vervoegen.
- Ik ken 10 sporten/activiteiten/hobby’s in het Spaans.
- Ik ken de vraagwoorden in het Spaans
- Ik ken het verschil tussen presente en estar+gerundio
- Ik ken bijwoorden van frequentie om te vertellen wat je normaal gesproken doet.
- Ik ken alle woorden van de woordenlijst unidad 1












Slide 4 - Slide

Repasamos vocabulario unidad 2
timer
5:00

Slide 5 - Slide

C2 U2 Gramática
¿Qué vamos a aprender?
- gerundio (estar + stam+ando/iendo)
- verbo gustar 
- vraagnaamwoorden

Slide 6 - Slide

Estar+gerundio
  • Geef je aan dat een handeling of een gebeurtenis aan de gang is.
"Mis amigos están jugando al baloncesto"
"Yo estoy estudiando para el examen del lunes."
"María está comiendo en la cantina".

  • Met de Presente geef je aan dat een gebeurtenis regelmatig plaatsvindt.
" Normalmente mis padres desayunan a las nueve"
" Todos los días juego a la PlayStation 5"

Slide 7 - Slide

Estar+gerundio

estoy
estás
está
estamos     +    -ando  (-AR)
estáis                  -iendo (-ER-IR)
están
Onregelmatige vormen:
decir : diciendo  e-i
pedir: pidiendo   e-i
dormir: durmiendo o-u
______________________________
ir: yendo     
leer: leyendo
oír: oyendo
traer: trayendo

Slide 8 - Slide

Uitzonderingen (gerundio)
decir
diciendo
pedir
pidiendo
venir
viniendo
dormir
durmiendo
leer
leyendo
ir
yendo
zeggen
vragen/verzoeken
komen
slapen
lezen
gaan

Slide 9 - Slide

Wederkerende werkwoorden bij de Gerundio.
Estar+ gerundio ( ducharse, afeitarse...): Bij de gerundio kunnen de voornaamwoorden vóór het werkwoord ESTAR staan of direct achter de gerundio. Om de klemtoon te handhaven krijgt de Gerundio dan wel een accent.
yo 
me
estoy
duchando
te
estás
duchando
él/ella/
usted
se
está
duchando
nosotros
nos
estamos
duchando
vosotros
os
estáis
duchando
ellos-as/
ustedes
se
están
duchando
yo
estoy
duchándome
tú 
estás
duchándote
él/ella/
usted
está
duchándose
nosotros
estamos
duchándonos
vosotros
estáis
duchándoos
ellos-as/
ustedes
están
duchándose

Slide 10 - Slide

GERUNDIO: ESTAR +stam=ando/iendo

Als je in het Spaans wilt zeggen dat iets aan de gang is of dat je ergens mee bezig bent op dit moment, dan gebruik je een vorm van estar +stam=ando/iendo

Weet je het rijtje van 'estar' (zijn) nog?
Schrijf het rijtje in je schrift!

Hoe maak je de 'gerundio' van de regelmatige werkwoorden? Bekijk goed de tabel hiernaast!


LET OP!!! De woordvolgorde: De werkwoorden in een Spaanse zin staan bij elkaar. Dat is anders dan in het Nederlands:
NL: Ik ben in het restaurant pizza aan het eten.
SP: Estoy comiendo pizza en el restaurante.








De
klinkerwisseling van -e naar -i  komt ook voor
in de 'gerundio':
pedir  > pidiendo (aan het vragen)
medir > midiendo (aan het meten)
_______________________________________________________________
Enkele voorbeeldzinnen:
1. Estoy comiendo un bocadillo.
(Ik ben een broodje aan het eten.)
2.  Mis amigos están hablando por teléfono.
(Mijn vrienden zijn aan het praten via de telefoon.)
3.  Mi madre está cocinando.
(Mijn moeder is aan het koken.)
ww op -ar
ww op -er en -ir
stam + ando
stam + iendo
hablar > stam = habl >
gerundio = hablando
comer > stam = com > gerundio = comiendo
escribir > stam = escrib > gerundio = escribiendo

Slide 11 - Slide

Ejemplos
Enkele voorbeeldzinnen:

1. Estoy comiendo un bocadillo.
(Ik ben een broodje aan het eten.)

2. Mis amigos están hablando por teléfono.
(Mijn vrienden zijn aan het praten via de telefoon.)

3. Mi madre está cocinando.
(Mijn moeder is aan het koken.)
LET OP!!! 

De woordvolgorde: 

De werkwoorden in een Spaanse zin staan bij elkaar. Dat is anders dan in het Nederlands:

NL: 
Ik ben in het restaurant pizza aan het eten.

SP: Estoy comiendo pizza en el restaurante.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Practicamos
Vertaal op de volgende 5 slides de Nederlandse zinnen naar het Spaans.

Gebruik estar + gerundio zoals je net hebt gezien!

Slide 14 - Slide

Ik ben aan het reizen(viajar)

Slide 15 - Open question

Wat zijn jullie aan het doen (hacer)?

Slide 16 - Open question

Mijn vriend en ik zijn huiswerk aan het maken. (hacer los deberes)

Slide 17 - Open question

Juan is aan het schrijven. (escribir)

Slide 18 - Open question

Jij bent water aan het drinken. (beber)

Slide 19 - Open question

Gebruik estar+gerundio:
Nosotros/película/ver/una.

Slide 20 - Open question

Gebruik estar+gerundio:
Mis padres/en/hacer/ el supermercado/las compras.

Slide 21 - Open question

Gebruik estar+gerundio:
Juan y Esther/para/el/estudiar/examen.

Slide 22 - Open question

¿Qué están haciendo los chicos en clase?

Slide 23 - Slide

timer
8:00

Slide 24 - Slide

Vraagwoorden

¿Qúe?                       ¿Qué está haciendo tu hermano?
¿Quién?                   ¿Quién está jugando al ajedrez?
¿Dónde?                 ¿Dónde está durmiendo Javier?
¿Quiénes?         ¿Quiénes están estudiando en la biblioteca?

Slide 25 - Slide

vragende voornaamwoorden
qué / cuál(es)                - wat / welke
cómo                                 - hoe
quién(es)                         - wie
dónde                               - waar  (adónde-waarheen / de dónde- waar vandaan)
por qué                            - waarom (porque-omdat)
cuándo                            - wanneer
cuánto(-a-os-as)        - hoeveel

Slide 26 - Slide

¿Qué?
¿Cuánto(s)/a(s)?
¿Cuál(es)?
¿Cómo?
¿Dónde?
¿Quién(es)?
¿Por qué?
¿Cuándo?
Hoe?
Waarom?
Wie?
Wat?
Waar?
Wanneer?
Welk(e)?
Hoeveel?

Slide 27 - Drag question

Slide 28 - Slide

Het werkwoord "gustar"
 (A mí)    me
 (A ti)       te
 (A él,ella, uste)  le
(A nosotros)    nos       + gusta(n)
(A vosotros)      os                              (A ellos/ellas/ustedes) les

Me gusta el cine.
Me gusta jugar al fútbol.
Me gustan los deportes.

¿Cúanto te gusta?
 Me gusta mucho salir con mis amigos.
  Me gusta bastante ver la tele.

No me gusta mucho bailar.-
No me gusta  nada hacer deberes.--

Slide 29 - Slide

Spaans


GUSTAR

Slide 30 - Slide

Gustar
Gustar = houden van/ leuk vinden/ lekker vinden

Er zijn maar 2 vervoegingen: GUSTA & GUSTAN

Ook staat er altijd een meewerkend voorwerp  voor het werkwoord. dit is anders dan bij een wederkerend voorwerp, lees goed de uitleg)

Slide 31 - Slide

Stap 1
Het meewerkend voorwerp bepaalt de persoon. Zie het blauwe rijtje in de afbeelding. Hoe weet je welke persoon je moet gebruiken?

Dit kun je zien aan de namen in de zin of de persoonsvorm (zie het  zwarte kolommetje).

vb. IK hou van pizza.
Het gaat om persoon ik, dan gaan we het meewerkendvoorwerp ME gebruiken. 

Slide 32 - Slide

Stap 2
Kijk naar het woord wat achter 'gustar' staat.

  1. Is het een zelfstandig nw enkelvoud of een werkwoord, dan gebruik je GUSTA.   vb: Me gusta el libro. / Te gusta comer pizza.
  2. Is het een zelfstandig nw. wat achter 'gustar' staat  meervoud of staan er 2 zelfstandige nw in enkelvoud, dan gebruik je GUSTAN. bijv: Me gustan los libros. / Me gustan el libro y la pizza.

Slide 33 - Slide

Ontkenning
Als je wil zeggen dat je iets NIET leuk vindt of ergens NIET van houdt.

Ontkenning in het Spaans = No

De ontkenning zet je ALTIJD voor het werkwoord neer.  Dus:
(a mí) No me gusta(n)
(a ti) No te gusta(n)
(A ella) No le gusta(n)

Slide 34 - Slide

¿cuánto te gusta?
muchísimo, mucho, bastante, un poco...
!No me gusta nada!

Slide 35 - Slide

Eens of oneens?
A mí me gustan las naranjas. ¿Y a ti?    (Ik hou van sinassapels. En jij?
A mí también. (ik ook)
A mí no. (ik niet)

A mi padre NO le gusta la música clásica? ¿Y a tu padre?
(Mijn vader houdt NIET van klassieke muziek, en jou vader?)
A mi padre sí (mijn vader wel)
A mi padre tampoco. (mijn vader ook niet)

Slide 36 - Slide

A mis abuelos no......... gusta nada montar en bicicleta.
A
te
B
les
C
me
D
le

Slide 37 - Quiz

A mi madre........gusta mucho nadar.
A
me
B
nos
C
os
D
le

Slide 38 - Quiz

Zet de woorden in de juiste volgorde:
gatos./Juan/gustan/A/le/los

Slide 39 - Open question

Zet de woorden in de juiste volgorde:
¿/pantalones/mis/gustan/Te?

Slide 40 - Open question

Verplichte opdrachten:
Unidad 2 C2 TB (in de klas)  U2 Gramática
Opdracht 1 t/m 4, 6 en 7
Unidad 2C2 WB (huiswerk) Gramática 
opdracht 1, 2, 4, 5, 8 t/m 10

Si terminas/Als je klaar bent?
C2. Vocabulario unidad 1 (Quizlet) vanaf el videojuego t/m montar en bicicleta.
Estudia: Gramática unidad 2
Extra opdrachten om te oefenen:
Gerundio
Verbo gustar:



Optionele opdrachten:
(verdieping / verbreding)
TB (in de klas) U2C2 Gramática 
Opdracht 5
WB (huiswerk) U2 Gramática 
Opdracht 3, 6, 7, 11 t/m 13


Slide 41 - Slide


¿Cómo has trabajado hoy en clase?
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll



Op een schaal van 1 tot 5,
hoe heeft de docent vandaag lesgegeven?

05

Slide 43 - Poll


Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 44 - Open question


Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 45 - Open question


Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 46 - Open question



Welk deel van de les zou jij 
aan een klasgenoot kunnen 
uitleggen? 
 .

Slide 47 - Open question

En la próxima clase...

¡Seguimos con la unidad 1!



¡Muchas gracias y hasta la próxima clase!

Slide 48 - Slide

0

Slide 49 - Video